De vindplaats omvat een nederzetting uit de volle en de late middeleeuwen die omringd was door een greppelsysteem dat zorgde voor de afwatering en omheining van het terrein. Het gaat meer bepaald om een erf dat zijn oorsprong kent in volle middeleeuwen en vervolgens langdurig bewoond is geweest. De grondsporen op het erf zijn te herleiden tot minstens drie aaneengesloten bewoningsfasen. Te onderscheiden zijn zes gebouwplattegronden, drie waterkuilen en twee waterputten. De gebouwplattegronden zijn onder te verdelen in drie hoofdgebouwen en drie bijgebouwen. De hoofdgebouwen betreffen bootvormige huizen. De drie huisplattegronden overlappen mekaar hetgeen erop wijst dat het telkens om een vernieuwingsfase van het hoofdgebouw gaat. Het oudste gebouw (structuur 3) dateert waarschijnlijk uit de 10de eeuw. Structuur 2 is de opvolger van structuur 3 en dateert uit de 11ste of 12de eeuw. Het jongste huis (structuur 1) dateert waarschijnlijk uit de 12de eeuw. Naast huisplattegronden komen ook drie bijgebouwen voor. Structuur 4 was het best bewaarde bijgebouw en het enige dat gedateerd kon worden. De resten van de houten palen in de paalkuilen leverden een datering op in de periode van de 11ste tot de 12de eeuw. De waterputten dateren eveneens uit de 11de en/of 12de eeuw. De waterkuilen konden niet gedateerd worden, maar behoren ongetwijfeld tot het middeleeuwse erf.
Bijzonder is de circulaire omgrachting van het erf. Deze gracht omringd het erf bijna volledig, met uitzondering van een opening in het noordoosten die te interpreteren is als ingang. Het onderzoeksgebied was ook in verleden een nat terrein, het zal dus belangrijk zijn geweest om het overtollige water af te voeren. De gracht deed daarom ongetwijfeld dienst als afwateringsgreppel. De gracht volgt namelijk de natuurlijke topografie van het terrein die gevormd wordt door een oude meander van de Vrouwvliet. Anderzijds kan de gracht ook geïnterpreteerd worden als erfafbakening en als omheining. Aan de zuidzijde wordt de gracht namelijk geflankeerd door enkele palenrijen. De gracht is vrij breed in het noorden, westen en zuiden, terwijl deze in het oosten veel minder omvangrijk is. De gracht is een aantal keren opnieuw uitgegraven, hetgeen erop wijst dat ook deze langere tijd in gebruik is geweest. Op grond van de aardewerkvondsten kan gesteld worden dat (een deel van) de gracht nog in gebruik was tijdens de 13de en 14de eeuw en mogelijk ook nog in de eeuwen daarna. Hoewel er geen resten van laatmiddeleeuwse gebouwplattegronden gevonden zijn, wordt er op basis van het laatmiddeleeuwse vondstenmateriaal vermoed dat het erf ook tijdens de late middeleeuwen nog bewoond was. Het is mogelijk dat deze bewoning wel op een andere manier was ingericht. Deze bewoning was misschien gerelateerd aan de vermeende 16de-eeuwse hoeve met walgracht. Volgens historisch onderzoek zou deze hoeve zich ten westen van de Vogelzangstraat hebben bevonden. Dit is echter niet met zekerheid vast te stellen. Uiteindelijk werd het terrein verlaten en in gebruik genomen als landbouwgebied. Elke vorm van bewoning is verdwenen voor de opmaak van de Ferrariskaart, enkel akkers resteren ter hoogte van het onderzoeksgebied.
De sporen uit de nieuwe tijd zijn te relateren aan de percelering uit de 19de en 20ste eeuw. Aan de noordzijde van het onderzoeksterrein loopt een oost-west-georiënteerde greppel die overeenkomt met een perceelsgrens die aangeduid staat op de Atlas der Buurtwegen en op de Popp-kaart. Deze greppel was tot voor kort in gebruik getuige de recente bierflesjes en ander afval. Parallel aan de greppel bevinden zich tevens de resten van recente houten weidepaaltjes.
Auteurs: Van den Bruel, Liesbet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Studiebureau Archeologie