Tijdens werken in het Vleeshuis van de stad Ieper kwamen archeologische sporen aan het licht. Deze sporen werden verder geregistreerd in het kader van een toevalsvondstmelding.
Ten westen van de muur werd een fijn gelaagd, alluviaal pakket zichtbaar, afkomstig van de Schipleet, een doorsteek gegraven in de Ieperleevallei. Aardewerk uit deze lagen kan gedateerd worden tussen de 13de en het begin van de 14de eeuw. De belangrijkste vondst was een 1.2m brede massieve, N-Z georiënteerde muur. Deze kan teruggaan tot het originele gebouw, vermoedelijk de oorspronkelijke westelijke muur. Mogelijk heeft deze muur dienst gedaan als oostelijke kademuur van het Schipleet.
Een beperkte hoeveelheid leren zoolfragmenten is als consumptieafval te interpreteren en kan in de periode 1200-1325 gedateerd worden. Een fragmentair bewaard ijzeren bijltje en een beperkte hoeveelheid glas werd eveneens aangetroffen.
De dierlijke resten vertonen over het algemeen geen relatie met de activiteiten die men in een vleeshuis kan verwachten. Het gaat hier eerder over een ensemble van stedelijk consumptieafval. De kenmerken van het vissenensemble en de consumptie van oudere schapen toont mogelijk wel aan dat deze werden geconsumeerd door lieden met een beperkte koopkracht. De visresten verschaffen wel voor de eerste keer informatie over de visconsumptie in de laatmiddeleeuwse binnenstad, met een dominantie van mariene vis.
Bakstenen vloeren die op basis van het baksteenformaat kunnen gekoppeld worden aan de 16de-eeuwse bouwfase. In een afwateringssysteem, opgebouwd uit gele bakstenen en afgedekt met natuursteenblokken, werd 18de-19de eeuws aardewerk gevonden.
Auteurs: Haneca, Kristof; Bradt, Tomas
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)