waarneming

Collievijverbeek

archeologisch element
ID
992110
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/992110

Beschrijving

Algemeen

In totaal werden 116 grondsporen opgetekend. Er werden 33 greppel/grachtsegmenten, 36 kuilen, 17 paalkuilen, 7 bomkraters, 3 brandrestengraven, 1 waterkuil en 2 meilers aangetroffen. Tijdens het onderzoek werden 63 vondstnummers toegekend. Een 16tal hiervan zijn uitgeschreven aan monsters. Het vondstenmateriaal bestaat uit aardewerk, vuursteen en natuursteen.

Romeinse tijd

De oudste te dateren sporen binnen het opgravingsgebied kunnen geplaatst worden binnen de Gallo-Romeinse periode. Sporen gerelateerd aan één of meerdere nederzettingen zijn verspreid binnen het opgravingsgebied geattesteerd. Het gaat hier om brandrestengraven, meilers, kuilen, greppels en paalsporen. In hun vulling bevinden zich zeer beperkt een handvol fragmenten aardewerk. Het is duidelijk dat de kern van de nederzetting(en) moet gezocht worden buiten de grenzen van het opgravingsgebied. Meest opvallend is een kuil. De kuil is in een bepaalde fase gebruikt als dump voor nederzettingsafval en is afgedekt door een pakket verbrande leem. De 30 cm diepe uitgraving kent zich door twee vullingen waarvan 1 laag bemonsterd is voor een anthracologisch onderzoek. Het monster bevatte voornamelijk beuken- en eikenhout en enkele fragmenten van berk en hulst die als afkomstig van de afdeklaag of contaminatie mogen worden bestempeld. De kuil werd na onderzoek toch niet geclassificeerd als houtskoolmeiler. In het noorden van het opgravingsgebied werden drie brandrestengraven aangetroffen. Het toont ons dat deze noordelijke strook tegen de beek op een gegeven ogenblik in de Romeinse periode een funeraire ruimte was. In alle drie de sporen werd handgevormd aardewerk aangetroffen. Ze werden ook alle drie bemonsterd. De monsters uit de drie brandrestengraven bevatten alle drie de soorten berk, eik en els. In twee monsters zat daarnaast houtskool van wilg en in twee beuk. In één geval was populierenhout gebruikt. In een van de sporen werd Bavay baksel aangetroffen. Een mogelijke greppel behoorde toe tot deze brandrestengraven.

Tijdens de opgraving werden twee fragmenten vuursteen en 180 fragmenten aardewerk aangetroffen in bovenstaande sporen. Op basis van de verhoudingen en de aanwezige (beperkte) diagnostische kenmerken kunnen we een datering naar voren schuiven tussen de Flavische periode en de 2e eeuw n.Chr.

Middeleeuwen

Het merendeel van de aangetroffen sporen kan geplaatst worden in de volle middeleeuwen (10e-12e eeuw), tijdens de periode van de grote ontginningen. Verspreid over alle werkputten zien we de aanwezigheid van allerhande sporen uit deze periode; paalsporen, kuilen, greppels en een waterkuil. We zien de aanwezigheid van een drietal aanwezige clusters die hier apart zullen besproken worden. Op basis van het weinige aangetroffen vondstmateriaal kan voorlopig geen fasering opgesteld worden tussen de clusteringen. Een grote kuil heeft een ovale vorm. Het kan op basis van zijn morfologische kenmerken vermoedelijk geplaatst worden binnen de middeleeuwse periode. De tweeledige vulling van het 1,46 m groot spoor is bemonsterd voor verder natuurwetenschappelijk onderzoek. Het monster bevatte een gevarieerd palet aan soorten bestaande uit hazelaar, linde, els, es, wilg, berk en zelfs tamme kastanje. Daar komt bij dat het voornamelijk om takhout gaat. Aangezien ander vondstmateriaal ontbreekt gaat het hier waarschijnlijk om een haard of ander vuur waarbij houtsoortkeuze een ondergeschikte rol speelde.

De westelijke clustering wordt hoofdzakelijk gevormd door grachten/greppels aangevuld met een aantal ondiepe kuilen en paalsporen. Het erf (60x60 m), met NW-ZO lengterichting, werd begrensd en met aftakkingen ingedeeld. In het zuidelijk deel bevond zich een aardig aantal sporen, echter allemaal ondiepe paalsporen en kuilen met beperkte vondstenaanwezigheid en zonder indicaties van de aanwezigheid van een gebouw. In een tweede fase wordt er een aanbouw gecreëerd aan het erf in het westen door greppels en grachtsegmenten. Intern is enkel een ondiep bewaarde kuil aanwezig. Ondanks de structurele uitwerking van het erf met diepe uitgraving van de begrenzing zien we een minimale aanwezigheid van vondstmateriaal (aardewerk en natuursteen) alsook het ontbreken van dieper uitgewerkte paalsporen in configuratie. De centrale clustering wordt gevormd door een samenscholing van een 11tal paalkuilen die samen een gebouwconstructie gaan vormen. Het gebouw met oost-west oriëntatie strekt zich uit over een afstand van 16,4 m met een breedte van 6,1 m. De basisconstructie wordt gevormd door een palenrij van 4 palen in de lange zijdes aangevuld met een uitstaande nokpaal aan de oostzijde. In 3 paalkuilen werden 11 fragmenten handgevormd vroeggrijs aardewerk met sterke zandverschraling aangetroffen. In de buurt werd een kuil met sterke aanwezigheid van verbrande leem aangetroffen. De clustering in het oosten wordt gevormd door drie grachtsegmenten en een waterkuil. De brede aangelegde omgrachting moet een zekere functie hebben gehad ondanks de afwezigheid van sporen binnen de interne begrenzing. Mogelijks moet dit buiten het projectgebied gezocht worden. Opvallend binnen alle grachtsegmenten is de snelle uniforme opvulling en afwezigheid van enige vorm van gelaagdheid.
Vondstmateriaal is minimaal aanwezig. Een grijs bandoor in de topvulling toont een opvulling van de grachten vanaf het laatste kwart van de 12e eeuw n.Chr.

Nieuwe tijd- nieuwste tijd

Verspreid over het terrein bevinden zich een beperkt aantal sporen die een veel jongere datering hebben dan de rest zoals hierboven beschreven. Het gaat hier om grachten, alsook kuilen. 2 sporen betreffen beide perceelsgrachten die met een NW-ZO oriëntatie doorheen het projectgebied gaan. Ze zijn op de Atlas der Buurtwegen (1841) zichtbaar als perceelsgrens. Een oudere datering is echter niet uitgesloten. Er werd ook een grote afwateringsbuis aangetroffen. De geattesteerde kuilen liggen geclusterd in en zijn sterk heterogeen in hun samenstelling bestaande uit versmeten moederbodem met gebroken baksteenfragmenten.

Nieuwste tijd (WOI en WOII)

Verspreid over het terrein werden 7 bomkraters aangetroffen. Er is vooral een densere aanwezigheid in het westen van het projectgebied. De kuilen kenmerken zich door een sterk heterogene vulling gevuld met ijzer fragmenten en baksteenpuin. We zien zowel kleinere kraters van een 70tal cm in doorsnede, maar ook kuilen met een doorsnede van bijna 6 meter. Het is onduidelijk tot welke periode ze kunnen gerekend worden door de afwezigheid van diagnostische dateerbare stukken. Andere structuren die tot deze periode kunnen gerekend worden zijn afwezig.

Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Bomkraters WOI & WOII

Datering: WO I, WO II
Typologie: bomkraters
Materiaal: ijzer, keramisch bouwmateriaal
Gebeurtenis:

Middeleeuwse haard

Datering: middeleeuwen
Typologie: haardkuilen
Soort: Abies, Alnus, Betula, Castanea sativa, Corylus, Salix, Tilia
Gebeurtenis:

Nederzettingsporen middeleeuwen

Datering: middeleeuwen
Typologie: gebouwplattegronden, greppels, kuilen, paalsporen, waterkuilen
Materiaal: aardewerk, natuursteen
Gebeurtenis:

Nederzettingsporen romeinse periode

Datering: Romeinse tijd
Typologie: brandrestengraven, greppels, haardkuilen, kuilen, paalkuilen
Soort: Alnus, Betula, Fagus, Osmanthus, Populus, Quercus, Salix
Materiaal: aardewerk, leem, vuursteen
Gebeurtenis:

Sporen nieuwe-nieuwste tijd

Datering: nieuwe tijd, nieuwste tijd
Typologie: grachten (infrastructuur), kuilen, waterleidingen
Materiaal: keramisch bouwmateriaal
Gebeurtenis:

Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Collievijverbeek [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/992110 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.