Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden in totaal 95 sporen geregistreerd, waarvan twee paalsporen, een kuil, 72 greppels, twee drainagebuizen, zes ploegsporen, zes natuurlijke sporen en zes verstoringen. De sporen bevonden zich op een diepte van gemiddeld ca. 50 cm onder het maaiveld. De meeste sporen werden centraal en in het oosten van het terrein aangetroffen.
In een eerste paalspoor werd een wandfragment groen geglazuurd rood aardewerk dat thuishoort in de late middeleeuwen of de nieuwe tijd gevonden. Een tweede paalspoor kan op basis van de scherpe aflijning wellicht ten vroegste in de late middeleeuwen geplaatst worden. De vastgestelde kuil is rond van vorm en heeft een lichte bruingrijze vulling die baksteen bevat. De bredere greppels die zijn vastgesteld, zijn aan de verplaatste beek te relateren of zijn te interpreteren als perceelsgreppels. Op basis van de vulling, de scherpe aflijning en de oriëntatie van de sporen dateren we ze ten vroegste in de late middeleeuwen, al zal het merendeel in de nieuwe of de nieuwste tijd te plaatsen zijn. De aangetroffen archeologische sporen zijn te interpreteren als resten van het agrarisch gebruik van het onderzoeksgebied en van landindeling. Een groot deel van de greppels kan mogelijk in verband gebracht worden met bosbouw of drainage.
Auteurs: None
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)