De site kent een complexe verticale stratigrafie. In totaal werden 1404 spoornummers toegekend (sporen, lagen en muren). De sporen omvatten hoofdzakelijk paalsporen, kuilen, muren, vloeren, waterputten, beerputten, infiltratieputten, cisternen en ovens. De sporen komen verspreid over het terrein voor. De onderzochte vlakken bevonden zich op een diepte die varieerde van 50 cm tot 4,81 m onder het maaiveldniveau of op een hoogte van 1,89 tot 6,10 m TAW. De oorspronkelijke topografie loopt op in oostelijke richting.
Er werden alluviale pakketten aangetroffen die getuigen van een hoogdynamisch riviermilieu, waarbij de Schelde voor verspoeling van de sedimenten heeft gezorgd. Het aardewerk in deze pakketten levert een datering in de 13de tot 14de eeuw op. De vondsten in het bovenliggende ophogingspakket doen eerder een datering vermoeden in de 13de eeuw of vroegere 14de eeuw. De alluviale pakketten zijn ontstaan ten gevolge van de steeds sterker wordende getijdenwerking van de Schelde. Diatomeeënonderzoek heeft aangetoond dat de afzettingen zijn gevormd in een getijdengeul onder getij. Het terrein liep dus regelmatig onder. Het onderzoeksgebied werd opgenomen in het stadsareaal bij de derde stadsuitbreiding in de late 13de en vroege 14de eeuw. Dit lijkt vrij snel gepaard gegaan te zijn met de ophoging van het terrein. Er zijn aanwijzingen dat grondsporen aanwezig zijn die teruggaan tot de 13de eeuw, maar ze zijn vermengd met jongere sporen die eerder in de 15de eeuw te plaatsen zijn.
In de pakketten waarmee het terrein in de 13de-14de eeuw sterk werd opgehoogd, zijn resten van ambachtelijke activiteiten aangetroffen, onder andere hoornpitten die in verband staan met leerlooiersactiviteiten. Het gaat om verplaatst afval.
Centraal op het terrein en ook aan de zijde van Scheldeken, werden verschillende grotere kuilen aangetroffen, waaronder één met een beschoeiing opgebouwd uit gerecupereerd scheepshout. De beschoeiing wordt op basis van dendrochronologie geplaatst in de 14de eeuw. Deze grote kuilen kunnen mogelijk geïnterpreteerd worden als visvijver, voor het tijdelijk levend bewaren of voor het kweken van vis. Ze kunnen kaderen in een toegenomen vraag naar zoetwatervis.
In de 15de eeuw werd het terrein - vooral aan de zijde van Scheldeken – sterk opgehoogd om het bouwrijp te maken. Daarna verschijnt centraal op het terrein een brouwerij die minstens actief was in de 15de tot 16de eeuw. De aangetroffen ambachtelijke resten van de brouwerij bestaan onder meer uit een brouwoven, een eestoven, eesttegels, waterputten, beerputten en vermoedelijk een structuur voor de opslag van vloeistof. Ten noorden en ten zuiden van de brouwerij zijn burgerhuizen aanwezig binnen de contouren van het onderzoeksgebied.
In de 17de eeuw wordt de brouwerij overgenomen door de Sint-Bernardsabdij en wordt ze ingericht als refugie. Op dat moment kunnen religieuze activiteiten plaatsgevonden hebben op het terrein. Het is goed mogelijk dat de paters in deze periode ook de bouwactiviteiten op het terrein hebben verdergezet.
In de 19de eeuw wordt op het volledige terrein het Minderbroedersklooster ingericht. Er blijven dan geen resten van de brouwerij meer actief in gebruik. Vanaf dit moment zijn de activiteiten vooral sterk religieus getint. We zien onder meer de oprichting van een kerk in het zuiden van het terrein. Uiteindelijk evolueert de bebouwing op het terrein naar een rusthuis dat voorafgaand aan de opgraving gesloopt werd.
Auteurs: Bruggeman, Jordi; Reyns, Natasja
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: All-Archeo bv