Tijdens het archeologisch onderzoek werden in totaal 567 sporen geregistreerd. De grootste concentratie situeert zich in het zuidoosten van het plangebied. Richting het noorden is de concentratie lager. In het noorden, aansluitend bij de reeds bestaande zorgsite, werd een sterke verstoring van de ondergrond vastgesteld.
Verschillende sporen en structuren konden gedateerd worden in de ijzertijd. Dit gebeurde op basis van de kenmerken van vondstmateriaal (voornamelijk handgevormd aardewerk) en enkele aanvullende 14C-analysen. Er werden twaalf structuren herkend. Deze omvatten geen hoofdgebouwen, maar enkel bijgebouwen en spiekers. De grootste cluster uit deze fase werd gevonden in het zuidoosten van het plangebied. De 14C-analysen op bijgebouw 2 en zespostenspieker 2 suggereerden een datering tijdens de vroege ijzertijd. Een analyse op houtskool uit een paalspoor van zespostenspieker 3 leverde geen betrouwbaar resultaat op. Ruimtelijk kunnen de verschillende structuren opgedeeld worden in drie clusters (westen, centrum en zuidoosten). De aangetroffen structuren geven aan dat binnen het plangebied, en de directe omgeving ervan, tijdens de vroege ijzertijd een erf was ingericht. Het hoofdgebouw hiervan werd niet gevonden. Mogelijk bleef dit niet bewaard of werd het niet herkend. Ook een ligging buiten de opgegraven zone is mogelijk.
De Romeinse periode wordt vertegenwoordigd door twee woonstalhuizen (type potstalgebouwen). De gebouwen werden geïnterpreteerd als twee opeenvolgende bewoningsfasen die respectievelijk tijdens de tweede helft van de 1ste eeuw-2de eeuw en het midden van de 2de eeuw-midden 3de eeuw gesitueerd zijn. Rond elk van deze hoofdgebouwen werden verschillende bijgebouwen en spiekers opgericht. Ze maakten telkens deel uit van een uitgebreider erf.
Tijdens de gebruiksfase werd bovendien niet enkel geleefd binnen het plangebied. Verspreid over het terrein werden ook vijf brandrestengraven onderzocht. Clusters van twee (westen) en drie (centraal) wijzen mogelijk op het gefaseerd of volgens verwantschap begraven van de crematieresten. Omdat deze graven gelijktijdig zijn met de bewoningssporen, is een link tussen beide waarschijnlijk en werden de bewoners of hun verwanten begraven op het terrein. Omstreeks het midden van de 3de eeuw verdwijnen de menselijke sporen op het terrein.
Pas vanaf de nieuwe tijd worden terug aanwijzingen gevonden voor menselijke aanwezigheid. In deze fase wordt het terrein ingericht als cultuurlandschap. Er worden greppels en grachten gegraven die de akkers gaan omgeven. Deze akkers groeien geleidelijk uit tot de bolle akkers die kenmerkend zijn voor het Waasland.
Auteurs: Mestdagh, Bert; Bartholomieux, Bart
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: MONUMENT - VANDEKERCKHOVE