waarneming

Kwetshaege

archeologisch element
ID
992272
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/992272

Beschrijving

Algemeen

Tijdens het archeologische onderzoek werden 73 archeologische sporen aangetroffen. Ze kunnen worden opgedeeld in twee fasen: de late middeleeuwen en de overgangsfase nieuwe naar nieuwste tijd. De jongste fase is herkend op het eerste archeologische vlak. De oudere fase is plaatselijk op het tweede niveau vastgesteld. Tijdens het archeologisch onderzoek werd een beperkt aantal vondsten ingezameld. Het gaat voornamelijk om aardewerk, maar ook vondstmateriaal uit pijpaarde, metaal en leer is aangetroffen.

Late middeleeuwen

De geschiedenis van het plangebied kan op basis van de archeologische vondsten terug gebracht worden tot de late middeleeuwen. Tijdens deze fase werd ter hoogte van het oostelijke uiteinde van de opgegraven zone veen ontgonnen. Dit veen werd verzameld als brandstof. De ontginning gebeurde in relatief grote zones waardoor lange smalle veenbanken achterbleven. De datering van de ontginning kan met de nodige voorzichtigheid gedateerd worden tijdens de late middeleeuwen. Deze datering wordt voorgesteld op basis van de resten van een schoen die in de ontginningssporen werden aangetroffen. Archeoloog en schoenzooldeskundige Jan Moens leverde volgende informatie aan: de zool kan naar alle waarschijnlijkheid gedetermineerd worden als een enkelvoudige zool van een zgn. turnshoe-constructie met tussenstrip. Deze vorm van zoolconstructie kan algemeen geplaatst worden in de periode 1100-1625 AD. Van de veenontginning in dit deel van Kwetshage werd enkel de westelijke rand aangesneden. De totale omvang van de ontginning is echter niet bekend.

Nieuwe tijd- nieuwste tijd

Een tweede fase dateert uit de overgangsfase van de nieuwe naar nieuwste tijd. Toen werd op het terrein een baksteenatelier ingericht. Het onderzoek leverde vier ovenstructuren op die vermoedelijk allen als type veldoven te interpreteren zijn. Op één van de ovens werd een archeomagnetische analyse uitgevoerd. Dit bracht aan het licht dat deze structuur voor het laatst in gebruik was tussen 1779 en 1829. Op basis van de gelijke kenmerken, de gelijke oriëntatie en de regelmatig spreiding is het aannemelijk dat de vier structuren min of meer gelijktijdig of binnen een korte tijdspanne werden gerealiseerd en gebruikt. Daarenboven vertoont ook het vondstmateriaal een vrij homogeen beeld. Dit kan niet ouder worden gedateerd dan de 17de eeuw, maar een datering tijdens de 18de – 19de eeuw is eveneens erg aannemelijk. In de loop van het archeologisch onderzoek groeide de vraag welke brandstof gebruikt werd om de baksteenovens te laten functioneren. In de vulling van de stookkanalen werd alvast regelmatig steenkool opgemerkt. Toch bleef aanvankelijk de vraag of ook de nabijheid van ontgonnen en ontginbaar veen, turf dus, een rol in het stookproces speelde. Daarom werd een analyse op de stookkanaalvulling uitgevoerd van een baksteenoven . In het staal werden uitsluitend sporen van steenkool gevonden. Daaruit kan geconcludeerd worden dat zeker voor deze oven enkel gebruikt werd gemaakt van steenkool om de oven te laten werken. Een andere grondstof die noodzakelijk was bij de baksteenproductie is klei. Die klei zal hoogstwaarschijnlijk wel lokaal aangeleverd zijn. Of ook elders klei werd ontgonnen is niet duidelijk maar wordt dit wel vermoed. Zo is tijdens het onderzoek vastgesteld dat onder meer centraal binnen het onderzoeksgebied zich nagenoeg geen klei bovenop het veen bevond en dat terwijl elders soms vrij dikke pakketten geattesteerd werden. Ook werden verspreid binnen de opgravingszone zones met baksteenpuin aangetroffen, uitgegraven in de klei. Wellicht werden deze zones lokaal uitgegraven voor kleiwinning om vervolgens opnieuw gevuld te worden met productieafval.

Het bakstenen gebouw kan eveneens met deze postmiddeleeuwse fase in verband worden gebracht. Waarschijnlijk werd de structuur opgebouwd toen er al enige activiteit in baksteenproductie was opgestart. Het gebouw werd namelijk opgericht op een pakket verbrande leem vermengd met baksteenpuin dat als restproduct van de baksteenproductie gezien kan worden. Wat opvalt is dat de bouw ervan gefaseerd lijkt te zijn verlopen. De basis voor dit idee zijn de verschillende versnijdingen in de muren en de wisselende diepte van de bewaarde muren. Baksteenpuin en misbaksels werden uitgebreid rond de ovens uitgespreid en moesten vermoedelijk voor de nodige verharding van het maaiveld zorgen. Mogelijk werden een tweetal waterputten uitgegraven om te voorzien in de waterbehoeften van de productie en de werknemers. Hun datering kon echter niet bevestigd worden wegens het ontbreken van vondstmateriaal.

Na het beëindigen van de baksteenproductie binnen het onderzoeksgebied in Kwetshage wordt het terrein ingenomen door weiland en krijgt het stilaan de vorm die het vandaag heeft. Enkel aan de zuiddijk van het Kanaal Gent – Oostende, die de grens vormt van het onderzoeksgebied, lijken nog wijzigingen te gebeuren. Zo kan het gedeeltelijk afdekken van het gebouw gezien worden als gevolg van een verbreding van deze dijk in de loop van de 19de of 20ste eeuw.

Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Laat-middeleeuwse veenwinning

Datering: late middeleeuwen
Typologie: greppels, kleding en -accessoires, kuilen, veenwinning
Materiaal: leer, schelp
Gebeurtenis:

Post-middeleeuwse baksteenproductie

Datering: nieuwe tijd, nieuwste tijd
Typologie: nijverheidsgebouwen en productieplaatsen, ovens, puinlagen, waterputten
Materiaal: aardewerk, ijzer, keramisch bouwmateriaal, leem, majolica, mortel, pijpaarde, steenkool
Gebeurtenis:

Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Kwetshaege [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/992272 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.