Tijdens het proeflseuvenonderzoek werden in totaal 50 sporen geregistreerd.

Er werden 33 paalsporen geregistreerd tijdens het vooronderzoek. Acht paalsporen hebben een vierkante vorm, een niet uitgeloogde vulling en een scherpe aflijnging. Ze worden op basis daarvan in de nieuwe tot de nieuwste tijd gedateerd.

De overige 25 paalsporen hebben een eerder lichtgrijze kleur en een uitgeloogde vulling. In één paalspoor werd een fragment handgevormd aardewerk aangetroffen. De meeste van deze paalsporen werden in het zuiden aangetroffen, ter hoogte van een vermoedelijke kringgreppel. In deze zone werden nog fragmenten handgevormd aardewerk aangetroffen, evenals een scherf die we in de Romeinse tijd dateren. Op basis van de uitloging van de paalsporen en het vondstmateriaal dateren we de paalsporen in de metaaltijden tot de Romeinse tijd. Centraal op het terrein vormden paalsporen een vierkante structuur, geïnterpreteerd als een vierpenspieker.

Vijf spoornummers werden uitgedeeld aan sporen die te herleiden zijn tot drie greppels. Bij de projectie van de faseringskaart op de Atlas der Buurtwegen uit 1841 (Figuur 39) is te zien dat ze langs een perceelsgrens vallen die op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (1771-
1778) nog niet te zien is. Bijgevolg kunnen we besluiten dat het gaat om perceelsgreppels die ten vroegste tegen het einde van de 18de eeuw aangelegd zijn en die dus in de nieuwe tot de nieuwste tijd te plaatsen zijn.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd in het zuiden van het terrein een cirkelvormige greppel vastgesteld. Het gaat om een duidelijk afgelijnd spoor met een donkere grijsbruine vulling. Het spoor heeft een diameter van ca. 7,6 m, is minder sterk uitgeloogd dan de omliggende paalsporen en heeft een donkerdere kleur. In de buurt van de kringgreppel werden op drie locaties vondsten gedaan. Het gaat om aardewerk (AV1-AV3) dat we in de metaaltijden tot de Romeinse tijd dateren. Er werden geen aanwijzingen van funeraire restanten gevonden binnen het spoor.