Het sporenbestand van de site bestaat voor het grootste deel uit individuele graven en collectieve grafkuilen. Op een beperkte oppervlakte (16,60 m2) werden 23 individuele graven en 9 collectieve grafkuilen geregistreerd. Uit een totaal van 71 geregistreerde individuen werden er 51 onderworpen aan verder fysisch-antropologisch onderzoek. Op drie individuen werd een stabiele isotopenanalyse uitgevoerd. Bij enkele skeletten werden ook parasietenstalen genomen. De individuele graven bevinden zich voornamelijk op de hogere archeologische niveaus. Vanaf het derde archeologische vlak komen voornamelijk meervoudige begravingen voor. Het gaat zowel om begravingen in volle grond, kistbegravingen als in beperkte mate om begravingen in lijkwaden.
De begravingen die bij het onderzoek in ‘den Botaniek’ werden aangetroffen zijn uitzonderlijk om twee hoofdredenen: de locatie binnen ogenschijnlijk niet-gewijde grond enerzijds en het feit dat het voor een groot deel over meervoudige graven gaat. De begravingen wijken sterk af van de typisch christelijke begravingen die men zou verwachten in de nieuwe tijd. Naast individuele graven werden ook meervoudige graven aangetroffen waarbij de individuen systematisch met minstens drie per kuil werden bijgezet. De collectieve graven wijzen op een mortaliteitscrisis waar de toenmalige infrastructuur niet op voorzien was. 14C-dateringen uitgevoerd op drie skeletten en een studie van het schaarse aardewerk staan toe de oudste collectieve begravingen te dateren tussen het midden van de 16de en het midden van de 17de eeuw en de jongste begravingen vanaf het midden van de 17de eeuw. De begravingen bevinden zich bovendien buiten het klooster- en gasthuiscomplex en ter hoogte van de kruidentuin en latere moestuin van het gasthuis.
De aanwezigheid van collectieve graven in de nieuwe tijd is niet verwonderlijk. Tussen de 14de en de 18de eeuw werd Antwerpen namelijk getroffen door verschillende epidemieën en lag het op de frontlinie van de 80-jarige oorlog. Op basis van de archeologische data kunnen de skeletten voorlopig niet aan een specifieke gebeurtenis worden toegewezen. Het is wel duidelijk dat het biologisch profiel afwijkt van het kerkhof aan het Elzenhof dat gelinkt werd aan de populatie van het nabijgelegen Sint-Elisabethgasthuis in normale omstandigheden.
Verschillende mogelijke oorzaken zoals de tweede pestpandemie, dysenterie, pokken en hongersnood werden als verklaring naar voor geschoven en onderzocht. Het bleek echter niet mogelijk om op basis van louter antropologische gegevens één duidelijke schuldige aan te wijzen. Het fysisch antropologisch onderzoek lijkt wel een directe link met het leger uit te sluiten gezien er een groot aantal vrouwen (21) tegenover mannelijke (19) individuen aanwezig was in de populatie. Daarnaast werden geen sporen van trauma aangetroffen die gelinkt kunnen worden aan interpersoonlijk geweld. Op basis van de gekende rol die het Sint-Elisabethgasthuis speelde in het huisvesten van pestzieken en de massale sterfte die de pandemie vanaf de 14de eeuw veroorzaakte, kunnen we de pest als hoofdverdachte aanduiden.
Het Sint-Elisabethgasthuis zou in 1526 een nieuw kerkhof aanleggen in ‘een weide van ruim een bunder, liggende achter het huis van den pastoor van het hospitaal’. Dit nieuwe kerkhof zou tot minstens 1773 in gebruik zijn gebleven. De locatie van dit kerkhof is op basis van deze beschrijving moeilijk te bepalen. Op geen enkele historische kaart is een kerkhof zichtbaar. Het valt niet uit te sluiten dat de site in ‘den Botaniek’ te associëren valt met dit nieuwe kerkhof.
Auteurs: Defrancq, Jelle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)