De vroegste aangetroffen sporen betreffen laatmiddeleeuwse sporen in de vorm van enkele kuilen opgevuld met verbrande leem en een fragmentarisch bewaarde bakstenen structuur met enkele ovenrestanten. Deze werden aangetroffen in het uiterste noordelijke deel van het onderzoeksgebied, meer bepaald onmiddellijk ten zuiden van de Dijkstraat.
In het zuidelijke deel van de centrale zone werd de aanwezigheid van een ca. 0,50m dik donkerbruine humeuze slibrijke opvulling in eerste instantie in verband gebracht met de voormalige Torengracht (Die gezien wordt als de oudste stadsgracht van Dendermonde en dateert van voor de eerste stadsuitbreiding van de Oude Vest.). In de opvulling van de slibrijke opvulling werd een weinig gebruiksaardewerk aangetroffen dat eerder gedateerd kan worden in de volle 16de – 17de eeuw. Op basis van de landschappelijke profielen wordt duidelijk dat de slibrijke laag eerder in verband te brengen is met een accumulatiepakket van organische plantenresten, afgezet binnen een semipermanent stilstaand waterrijke omgeving, nadat de waterwerking tot een einde komt en er zich vegetatie kan ontwikkelen (“verlanding”). Dit is uiteraard ook niet toevallig gezien het onderzoeksgebied gesitueerd is binnen het alluvium van de Dender. In functie van een natuurwetenschappelijke analyse werd een pollenstaal genomen van de slibrijke lagen.
Dat onderzoek gaf deze resultaten: het slibrijke pakket bevat plantaardig materiaal dat waarschijnlijk een verschillende herkomst kent. Een deel zal afkomstig zijn van natuurlijke vegetatie in de directe en wijdere omgeving, een ander deel lijkt afkomstig van andere bronnen, waaronder mest, stadsafval, mogelijk turf en verspoeld, allochtoon materiaal. De vondst van resten van (peri)mariene organismen wijst erop dat het slibrijke pakket onder alluviale invloed lijkt te zijn afgezet, waarbij oudere pakketten zijn aangesneden en de aanwezige resten hierin in het slibrijke pakket opnieuw zijn afgezet.
Er zijn indicaties voor de aanwezigheid van elzenbossen en extensief beheerde graslanden op de nattere plekken in de omgeving. Deze bevonden zich waarschijnlijk in de directe omgeving van waterlopen zoals de Dender en de Schelde. Het is goed denkbaar dat deze rivieren zo nu en dan buiten hun oever traden en dat hierbij het slibrijke pakket in de late zestiende- tot zeventiende eeuw is afgezet.
In het centrale gedeelte kwamen een aantal sporen aan het licht die in verband te brengen zijn met leerlooiersactiviteiten te dateren in de volle 17de tot 19de eeuw. De aangetroffen bakstenen kuipen kunnen in verband gebracht worden met het leerlooiers-ambacht van het zogenaamde plantaardige kuiplooien. Er is duidelijk het voorkomen van aan elkaar geschakelde en geïsoleerde kuipen, die duidelijk in verband te brengen zijn met de diverse stadia binnen het leerlooiersproces. Ook is gebleken dat bepaalde kuipen reeds, blijkens het vondstenmateriaal, in onbruik waren en opgegeven in de loop van de 18de eeuw, terwijl enkele andere hersteld werden en actief bleven tot in de 19de eeuw.
In het oostelijke en zuidelijke deel kwamen funderings- en vloerresten aan het licht die behoren tot de 19de/vroeg 20ste-eeuwse bebouwing van het beluik "Hof van Saeys". Het Hof bestond uit een min of meer trapeziumvormig gebouwenbestand georganiseerd rond een open binnenhof aansluitend op het “Vaardeke". Ook in het westelijke gedeelte van het onderzoeksgebied werden een reeks fragmentarisch bewaarde funderingsmuren en enkele kelderniveaus gevonden.
Voor het overige werd het centrale gedeelte gedomineerd door de diepgaande betonnen funderingen van de voormalige abdijschool opgetrokken in 1945. Tijdens de opgraving is duidelijk gebleken dat de bouw van de abdijschool tot een diepgaande verstoring heeft geleid van het aanwezige archeologische bodemarchief.
Auteurs: Pype, Pedro
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ABO NV