Tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek zijn vuursteenfragmenten opgeboord die in het bezit zijn van kenmerken die ook op antropogene artefacten voorkomen. Echter, niet alle kenmerken die op antropogene stukken voorkomen zijn op deze vondsten aanwezig. Vaak
gaat het om slechts één of enkele kenmerken waardoor aan het antropogeen karakter van de vondsten wordt getwijfeld. Gezien de vondstcontext (grindrijk sediment) is het meer waarschijnlijk dat het om natuurlijk gebroken vuursteenfragmenten gaat. Strikt genomen zijn er dus geen overtuigende aanwijzingen voor steentijdvindplaatsen in het plangebied.
De bodem in het plangebied blijkt bovendien minder gaaf bewaard dan op basis van het landschappelijk bodemonderzoek werd aangenomen. Slechts bij ca. 1/3de van de boorlocaties is nog sprake van een gave podzol (AEBC), al zijn ook hier af en toe twijfels over het onverstoorde karakter ervan. De afgetopte en/of verstoorde boorlocaties beperken zich ook niet tot bepaalde zones. Ze komen doorheen het ganse plangebied voor – zij het vooral in het noorden van deelgebieden A en B.
Ook ter hoogte van de twijfelachtige vondsten is de bodem in een aantal gevallen (sterk) afgetopt (bijv. VAB 144). Op locaties waar de bodem beter bewaard is gebleven zit het vondstniveau relatief diep (bijv. VAB 89: ca. 50 cm; VAB 175: ca. 30 cm).
De geplande natuurinrichtingswerken hebben een beperkte impact op de bodem. Bomen en struiken worden gerooid, de bodem geplagd. De stronken en wortels worden daarbij niet verwijderd. En het plaggen beperkt zich tot de strooisellaag. De ingreep in de bodem is met andere woorden minimaal. Het bodemarchief zal daarbij in beperkte mate en slechts oppervlakkig verstoord.
Auteurs: Perdaen, Yves; Anoniem; Steenhoudt, Michiel
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: BAAC Vlaanderen bvba