Het verkennend archeologisch onderzoek leverde geen lithische vondsten of andere indicatoren voor de aanwezigheid van prehistorische activiteit op. Daarentegen werd wel een minuscule scherf uit handgevormd aardewerk gerecupereerd. In ieder geval geeft het aantreffen ervan de aanwezigheid of nabijheid van een sporensite uit de metaaltijden aan.
Het proefsleuvenonderzoek leverde in totaal 36 archeologisch relevante sporen op. Er werden respectievelijk 18 redelijk vaag afgelijnde kuilen herkend. Ter hoogte van de sporencluster werd een kijkvenster aangelegd, wat de identificatie van 9 bijkomende kuilen opleverde. De uiterlijke kenmerken van de grondsporen zijn nagenoeg uniform. De algemene morfologie van de sporen suggereert een functie als paalkuil. Het hoog aantal (paal)kuilen op een beperkte locatie wijst op een intensieve bewoning van deze plaats, die zich zo goed als zeker uitstrekt in noordoostelijke richting, net buiten het besleufde terrein. Het spreekt voor zich dat de sporen in relatie staan met elkaar, al is op het moment van dit schrijven geen duidelijke gebouwenconfiguratie uit de palenwolk te identificeren. Het aantreffen van één aardewerkvondst licht op de datering van de bewoningsfase, die zich voorlopig algemeen in de metaaltijden lijkt te situeren. Gezien het vermoeden dat de handgevormde scherf besmijting als afwerkingsvorm heeft genoten, neigen we een datering in de ijzertijd voorop te stellen.
3 sporen onderscheiden zich omwille van hun omvang en vorm in het vlak ten opzichte van de (paal)kuilen en nopen daarom om een aparte melding. Ze behoren wel tot dezelfde periode.
Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)