Deze vlakdekkende opgraving van c. 6693 m2 bracht een meerperiodensite aan het licht met sporen uit het neolithicum, de metaaltijden, de Romeinse periode en de Nieuwe Tijd. Het terrein is geografisch gezien gelegen in de Haspengouwse leemstreek niet ver van de Maasvallei vandaan. Het situeert zich meer concreet op de oostelijke rand van een leemplateau die meer oostwaarts door het Zouwdaal, een droogdal dat richting de Maas afwatert, wordt ingesneden.
Doorheen de tijd heeft dit terrein nooit deel heeft uitgemaakt van een nederzettingskern, maar steeds aan de periferie ervan of in buitengebied lag. Desalniettemin vonden op het terrein heel wat activiteiten plaats, die de site met de nabijgelegen vindplaatsen op het Europark verbindt.
De oudste sporen die op de site werden aangetroffen dateren vermoedelijk - vondsten ontbreken immers – 4000 tot 7000 jaar terug. Ze dateren uit het neolithicum, de periode waarin de landbouw geleidelijk aan in onze streken werd geïntroduceerd. Het betreft ronde, ovale tot langwerpige kuilen in klein tot groot formaat. De functie van deze kuilen is niet duidelijk. Het ontbreken van vondstmateriaal en bijmenging doet vermoeden dat het om off-site fenomenen gaat. Voor één kuil, een diep uitgegraven spoor met een trechtervormige doorsnede, kan evenwel aan een interpretatie als Schlitzgrube gedacht worden; omvangrijke, diepe kuilen die mogelijk als jachtval gebruikt werden. Schlitzgruben of fosses ‘à profil en Y-V-W’ zoals ze in de Franse literatuur genoemd worden, kennen een ruime spreiding over heel Europa. Ook in Nederland en in Wallonië zijn een aantal exemplaren bekend.
In de ijzertijd en meer bepaald in de periode van de vroege naar de midden ijzertijd (omstreeks 500 v. Chr.) lag de site op de rand van een nederzetting en een grafveld. Beiden moeten gelijktijdig geweest zijn, dan wel kort na elkaar bestaand hebben. Opvallend is dat heel wat kuilen op het erf rituele deposities bevatten waarbij het telkenmale om ensembles gaat bestaande uit gebroken al dan niet secundair verbrand aardewerk, verbrande leem en gebroken steen (o.a. wetstenen). De aanwezigheid van deze deposities bevestigt het beeld dat overgangslocaties belangrijke plekken voor (speciale, rituele) depositiepraktijken waren. Het blijft voorlopig gissen naar het waarom van deze deposities. Het zou kunnen gaan om huisraad van de overledenen die op het grafveld werden bijgezet of om een bescherming tegen kwade geesten. De depots zouden ook in verband gebracht worden met rituelen bij het herdenken van de overledenen. Of - afgaande op de aanwezigheid van verbrande graanresten - misschien zelfs met rituelen gehouden bij het afsluiten van het oogstseizoen en het voorbereiden op de winter.
In de Romeinse periode lag het onderzoeksgebied nabij een villadomein dat zich 100 m oostwaarts situeerde. De aanwezigheid van meerdere houtskoolmeilers en greppels doet vermoeden dat dit villadomein oorspronkelijk in een bosrijk gebied lag, dat op een gegeven moment gecultiveerd werd.
De meest recente archeologische sporen dateren uit de Nieuwe Tijd en kunnen geïnterpreteerd worden als militaire kuilen die te maken hebben gehad met het Beleg van Maastricht in 1748. Gelijkaardige kuilen werden bij vroegere onderzoek reeds op meerdere plaatsen op het Europark aangetroffen.
Auteurs: Driesen, Petra; Vanaenrode, Willem; Curvers, Jeanine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba