Het onderzoek heeft voornamelijk nederzettingssporen opgeleverd uit de metaaltijden. De bewoning is in te delen in vier fasen. Er zijn nauwelijks indicaties voor latere activiteiten tot in de volle tot late middeleeuwen, wanneer het gebied opnieuw ontgonnen wordt. Er is na de metaaltijden echter geen sprake meer van een nederzetting binnen het gebied.
Een waterkuil is het enige spoor dat met zekerheid aan de late bronstijd is toe te wijzen. Deze waterkuil bevindt zich in een laagte in het uiterste zuiden van de onderzoekszone, waar verder nauwelijks andere sporen aangetroffen zijn. Het is niet duidelijk waar de bewoning uit de late bronstijd zich verder situeert.
Het botanisch onderzoek laat zien dat het landschap in de directe omgeving van de waterkuil gedurende het gebruik van de kuil vrij open zal zijn geweest met een grasrijke vegetatie, rijk aan kruiden. Gezien de hoge diversiteit binnen de boomsoorten kan er verwacht worden dat er op enige afstand van de waterkuil een gemengd loofbos aanwezig was. Verder waren ook heidevelden aanwezig. Het aandeel kruiden en de diversiteit van pollentypen is hoog in deze waterkuil, zeker in vergelijking met de andere onderzochte contexten. Er zijn zowel onkruiden aanwezig van voedselrijke als voedselarme milieus, al lijkt het aandeel van voedselarme onkruiden groter te zijn.
De sporen uit het begin van de vroege ijzertijd situeren zich in het centrale en noord(west)elijke deel van het onderzoeksgebied. Er zijn verschillende clusters aanwezig. Een bijzonder gebouw bevindt zich in het uiterste noorden van het centrale deel en is geïnterpreteerd als mogelijke cultusplaats. Hier liggen ook nog een hoofd- en bijgebouw. Opvallend genoeg zijn ter hoogte van enkele grotere gebouwplattegronden uit de midden tot late ijzertijd ook kuilen uit het begin van de vroege ijzertijd aanwezig, die vaak als afvalkuil zijn hergebruikt. Dit wijst op bewoning in de directe omgeving maar sporen van gebouwen uit het begin van de vroege ijzertijd zijn hier niet aangetroffen. In het noordwesten dateert een waterput zeker in deze periode. In de nabijheid zijn heel wat spiekers opgetekend, maar deze zijn niet te dateren, maar het is goed mogelijk dat deze ook aan het begin van de vroege ijzertijd te plaatsen zijn. De botanische resten laten zien dat aan het begin van de vroege ijzertijd nog een groot deel van het oorspronkelijke bos aanwezig was.
De structuren uit het einde van de vroege ijzertijd situeren zich slechts enkele meters oostelijker op de overgang naar de beekzone, ten opzichte van de waterput. Op deze lijn liggen een vermoedelijk grotere gebouwstructuur in het uiterste noorden en een viertal zespalige spiekers iets ten zuiden ervan. Een overlap van verschillende spiekers laat zien dat er wellicht over een langere tijd bewoning plaatsvond in deze periode. Toen zal ook de waterput deels opnieuw zijn uitgegraven en hergebruikt als waterkuil. Elders binnen de opgravingszone zijn geen sporen uit het einde van de vroege ijzertijd aanwezig. De botanische resten uit de waterkuil laten zien dat het bosareaal is afgenomen ten opzichte van het begin van de vroege ijzertijd. Het isotopenonderzoek op verbrande gerstkorrels heeft laten zien dat het gerst is geteeld onder dezelfde omstandigheden en afkomstig zal zijn geweest van dezelfde akker. Het kan van een enkele oogst afkomstig zijn maar in spiekers werd veelal materiaal opgeslagen van meerdere oogsten. De akker waarop gerst werd geteeld, werd bemest, maar niet sterk.
In de midden tot late ijzertijd zijn de bewoningssporen opnieuw over de gehele centrale en noord(west)elijke zone terug te vinden. Wel is duidelijk dat de hoofdgebouwen nu op een duidelijk hoger gelegen deel van het terrein worden opgericht. Op circa 15 m van deze plattegronden liggen steeds enkele bijgebouwen. Een interessant element van deze periodes zijn de palissades, die verspreid over de noordelijke zone zijn gevonden. Er lijkt sprake van een globaal oost-west lopende palissade, die de gebouwen juist aan de noordzijde passeert. Deze palissade maakt in het uiterste westen maakt een vrijwel haakse hoek richting het noorden. Juist in deze zone situeert zich een cluster met vierpalige spiekers, die verder niet georiënteerd zijn op de afbakening. Deze afgebakende zone kent een verdere onderverdeling in noord-zuid georiënteerde stroken van 30 tot 35 m breed. Dit is iets smaller dan de arealen van de gekende Celtic Fields of raatakkers in de omgeving.
Een houtskoolmeiler, enkele scherven aardewerk en mogelijk een spieker in het centrale deel wijzen op enige activiteiten in de vroeg-Romeinse periode in het gebied.
Auteurs: Hazen, Peter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: BAAC Vlaanderen bvba