De vlakdekkende archeologische opgraving binnen het stadhuis van Eeklo geeft een inkijk in de evolutie van de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne stadskern van Eeklo. In totaal werden 181 sporen aangeduid. De oudste sporen zijn te dateren in de late middeleeuwen. Verder zijn er sporen gevonden die dateren in de nieuwe en nieuwste tijd.
De oudste sporen binnen het onderzoeksgebied zijn te dateren in de late middeleeuwen. In deze periode was een kerkhof aanwezig rondom de Sint-Vincentiuskerk, dat zich ten noorden van het huidige stadhuis situeert. In totaal zijn 9 inhumaties aangetroffen die aan dit kerkhof
gelinkt kunnen worden.
De skeletten uit de oudste graven zijn door middel van radiokoolstofdatering te plaatsen tussen 1290 en 1425. Het gaat om S94 en S95. S94, een deels bewaard skelet dat afkomstig is van een jongvolwassen (vermoedelijke) man met een lichaamslengte van 1m78 waarbij veel cariës is vastgesteld en een skelet van een jong kind met een lichte vorm van Cribra orbitalia wat een indicatie kan zijn voor bloedarmoede.
Drie andere individuen (S33, S38 en S66) kunnen op basis van radiokoolstofdatering in de periode tussen 1487 en 1657 gedateerd worden.
Naast de aangetroffen skeletten zijn nog enkele andere structuren te linken aan het laatmiddeleeuwse kerkhof. Enkele muurtjes hebben mogelijk te maken met funeraire structuren. Het betreft telkens een opgaand muurtje van een enkele steen breed.
In het zuiden leek het kerkhof begrensd te zijn door een gracht die in coupe nog 75cm diep was en aan de hand van het aardewerk gedateerd wordt in de 13de-14de eeuw. De demping van de gracht situeert zich waarschijnlijk in de 17de eeuw. Dit op basis van het aangetroffen steengoed in de bovenste lagen en het feit dat de huizen van het Rootjen gebouwd werden in de 17de eeuw.
Vanaf de 17de eeuw wordt het kerkhof geruimd en worden de huizen aan het Rootjen gebouwd binnen het projectgebied. Hoewel deze huizen inmiddels gesloopt zijn, zijn de kelders hiervan archeologisch bewaard gebleven. Er zijn muurresten aangetroffen die te linken zijn aan een opgevulde kelder en een trap richting de kelder. Deze bestond uit bakstenen met op de bovenste treden grote stukken natuursteen bovenop de
bakstenen. Er werd uit een latere fase een stortkoker voor kolen aangetroffen. Deze diende waarschijnlijk voor kolen, af te leiden uit de zwarte aanslag op de binnenzijde van de koker. Verder werden er nog muren en een andere kelder aangetroffen. De kelderruimte
werd hoogstwaarschijnlijk bij de afbraak van de woning opgevuld met puin. Er werd met een piket geprikt naar de diepte van de kelder, waaruit bleek dat het hier om een volwaardige kelderruimte gaat, vermoedelijk met een hoogte van circa 2m10. Aan de zuidelijke zijde van
deze muur werd op een tweede vlak met hoogte +9,94m TAW, een slecht bewaard vloerniveau (S20) aangetroffen. Dit bestond uit aangedrukte leem met onregelmatige tegelfragmenten.
Twee elementen zijn te dateren in de nieuwste tijd. Als eerste is er een loden kogel, mogelijk een musketkogel of een hrapnel kogel.
Een schuilkelder uit de tweede wereldoorlog had twee ingangen: één binnen het stadhuis waarvan de bovenkant van de tunnel is aangetroffen in lokaal 17 en één via de oostzijde van het huidige stadhuis.
Auteurs: Martens, Marleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)