Ondanks de intensieve verstoring van het terrein levert de opgraving belangrijke kenniswinst op over het ontstaan van de Eekhoutabdij en de volle middeleeuwen in Brugge. De opgraving levert geen sporen of vondsten op ouder dan middeleeuwen, behalve de aanwezigheid van een indrukwekkende waterloop. De waterloop is meer dan 30 m breed en 7 m diep en zal origineel het volledige projectgebied doorkruist hebben in oost-west richting. Deze is ontstaan in de laatglaciale periode en geleidelijk aan opgevuld tot en met de 13de eeuw. De volmiddeleeuwse sporen en vondsten bevinden zich integraal in de noordelijke zone, onder de speelplaats. In de zuidelijke zone is geen enkele waarneming gedaan uit de volle middeleeuwen of ouder.
Er werden drie fragmenten vuursteen aangetroffen. Het gaat om twee afslagen, waarvan één trapeziumvormig exemplaar mogelijk als werktuig kan bestempeld worden. In dat geval gaat het om een mesolithisch artefact.
Het oudste archeologische spoor op de site dateert uit de vroege middeleeuwen. Het gaat om een kuil met een verweerde wandscherf in handgevormd aardewerk met chamotteverschraling. De scherf dateert tussen 600 en 750 na Christus (Merovingische periode). De kuil is gegraven door een oude oppervlaktehorizont en wordt doorsneden door verschillende volmiddeleeuwse sporen. Het is niet mogelijk om kwalitatieve uitspraken te doen, maar in ieder geval wijst de vondst op een vroegmiddeleeuwse aanwezigheid op het terrein.
Vanaf de 10de of 11de eeuw zijn er sporen uit de volle middeleeuwen, naast een bewaarde bewerkingslaag/oppervlaktehorizont. Het gaat om een houten gebouw, herkend aan zeven paalsporen. De structuur ligt op dezelfde locatie en heeft dezelfde oriëntatie als de veldstenen kapel. De paalsporen kunnen wijzen op een (houten) voorloper van de kapel of op een houten bijgebouw naast de houten kapel. De sporen van een houten structuur te linken aan een religieus gebouw op deze locatie, kunnen verband houden met het ontstaansverhaal van de Eekhoutabdij.
Na 1130 wordt de kapel versteend. Om de kapel te bouwen worden funderingen in veldsteen aangelegd. Centraal in de kapel ligt een vlakgraf. Op basis van een manuscript uit de 18e eeuw, de stratigrafische positie en de geassocieerde vondsten (aardewerk uit de 10e tot 12e eeuw) gaat het om abt Lambert, de eerste abt waarvan schriftelijke bronnen gekend zijn. Abt Lambert komt in 1146 aan het hoofd van wat dan nog een dubbelklooster is. De abt sterft op 4 oktober 1163 en wordt in de kapel begraven.
Er vond selectief veenwinning plaats: de lagen met een te grote fractie zand bleven ongeroerd. In een volgende fase is het stilstaand waterlichaam gedempt, met afval van de omringende percelen.
Vanaf de late middeleeuwen (1250-1500) werd de abdij aanzienlijk uitgebreid, waarbij de romaanse kapel wordt uitgebreid tot een gotische kerk. Meerdere grafkelders werden ontdekt in de abdijkerk, variërend in ouderdom en bewaringstoestand. Eén grafkelder, vermoedelijk uit de 13e eeuw, bevatte een loden kist met daarin het goed bewaard skelet van Boudewijn I, heer van Assebroek. Een ander graf is dat van abt Antoine de Mil (gestorven in 1438). Deze man is begraven met persoonlijke bijgiften zoals ringen en een kelk.
Vanaf de late middeleeuwen is de uitbreiding van de abdijgebouwen zichtbaar. Buiten de kerk zijn delen van abdijgebouwen ontdekt, waaronder enkele bakstenen muren en een middeleeuwse tegelvloer.
Archeozoölogisch onderzoek duidt erop dat de waterloop door het terrein in de 13de eeuw gevuld wordt met afval van de leerlooiers die net ten zuiden van de abdij zijn gevestigd. Deze datering sluit aan bij historische gegevens: tussen 1245 en 1295 voert de stad aanpassingswerken uit aan de grachten in het gebied. Er werden drainagegrachten aangelegd en perceelsgrachten (stedewaterlopen) uitgegraven. Mogelijk is dit het moment waarop de loop verplaatst wordt naar de huidige Eekhoutrei.
Het terrein wordt in verschillende fasen opgehoogd.
Tijdens deze periode wordt de Eekhoutabdij verder uitgebreid tot het zijn grootste afmetingen krijgt in de 18de eeuw. In de 17de eeuw wordt een een monumentale toren tegen de zuidelijke zijde van de kerk, ter hoogte van het koor, aangebouwd. De aanwezigheid toren is vastgesteld op basis van twee zeer zware funderingen. Uit deze periode zijn binnen de abdijkerk twee enkele grafkelders, drie dubbele grafkelders, één familiekelder en twee vlakgraven ontdekt.
In 1796 wordt de abdij opgeheven en start de sloop van de gebouwen. In de 19de eeuw wordt een klein rechthoekig gebouw neergepoot in de noordelijke zone.
Auteurs: Verwerft, Dieter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Raakvlak