Tijdens het vlakdekkend onderzoek werden in totaal 28 sporen aangeduid en beschreven. De archeologische sporen kunnen in volgende categorieën opgedeeld worden: crematiegraven (39%), kuilen met verbrand botmateriaal (vlakgraven?) (11%), paalkuilen (43%), greppels (4%) en kuilen (3%).
Er werden in totaal (fase 1 en fase 2 samen) 20 urnengraven vastgesteld, alsook zes (ondiepe) sporen waarin verbrand botmateriaal werd aangetroffen (vlakgraven?). Over het algemeen zijn de urnengraven matig tot slecht bewaard gebleven als gevolg van landbouwactiviteiten waardoor de urnen afgetopt zijn. Mogelijk zijn er hierdoor urnengraven of andere vlakgraven volledig verdwenen in het bodemarchief. Ook werden er geen sporen van grafmonumenten waargenomen. Of deze al dan niet aanwezig waren is dus niet duidelijk. Naast de graven werden eveneens enkele paalkuilen en kuilen, en een greppel aangetroffen, die vermoedelijk ook behoren tot de inrichting van het grafveld.
De analyse van de crematieresten leverden bij een fysisch antropologisch onderzoek 10 volwassenen, twee adolescenten en vijf kinderen op. Het grafveld leverde relatief veel jonge onvolwassenen op. Bij één kind is porositeit van de oogkassen (cribra orbitalia) vastgesteld. In zes contexten kwam ook verbrand dierlijk botmateriaal voor. In vijf van de 20 urnengraven werden bijgiften aangetroffen. In vier gevallen gaat het om kleine potjes/kommetje die zeker in twee gevallen ondersteboven in de urn zijn bijgezet. In één urnengraf werden metalen voorwerpen teruggevonden die vermoedelijk afkomstig zijn van twee sieraden (ringen?). De sieraden zijn met de overledene mee op de brandstapel geweest, terwijl de ceramische bijzettingen pas na de verbranding en deponering van de crematieresten in de urn zijn bijgezet als grafgift.
Auteurs: Meylemans, Erwin
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)