Zowel enkele scherven in twee greppels als de 14C datering van het onderste pakket van de noordwest-zuidoost georiënteerde walgracht in het zuiden van het terrein (een datering tussen 1458 en 1633, RICH-34446, VNR 19) toont aan dat de hoeve wellicht teruggaat tot de Late middeleeuwen.
Het beperkte vondstenmateriaal én het cartografisch materiaal dateert de sporen en structuren echter vooral in de 18-19de eeuw. De hoeve bestond dus sowieso minstens vanaf de 18de eeuw. Het vondstenmateriaal bij de muur, 2 (andere) greppels en de walgracht bevestigen deze informatie.
Een noord noordwest – zuid zuidoost georiënteerd muurrestant met een hoek in het noordelijke uiteinde komt overeen met de hoek van het hoevegebouw op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840). Tussen de funderingen van los baksteenpuin zijn 18-19de-eeuwse fragmenten steengoed gevonden. Bovenop liggen 3 lagen kops-strekse bakstenen met harde beige kalkmortel. De hoeve is afgebroken bij het rechttrekken van het wegtracé tussen 1939-1969.
In de noordelijke helft van het terrein zijn 12 kuilen waargenomen. De kuilen bevatten geen vondsten. De meeste zijn zeer ondiep met een onregelmatige bodem. Mogelijk zijn er enkele recent of eerder natuurlijk. Op basis van relatieve datering en de locatie zijn de meeste kuilen wellicht wel te linken met het boerenerf van de hoeve met walgracht.
Op het volledige terrein zijn 12 greppels of grachten aangesneden.
De noordwest-zuidoost georiënteerde gracht (S24) met sporen uit de late middeleeuwen komt overeen met de walgracht op de Atlas der Buurtwegen.
Centraal op het onderzoeksterrein zijn nog 4 bredere grachten zonder vondsten aangetroffen (2 noordwest – zuidoost en 2 zuidwest – noordoost georiënteerd).
De Noordoostelijke greppel (S8) is volgens de Atlas der Buurtwegen een perceelsgrens.
Verder zijn nog 4 tot 5 greppels: 1 noordoost – zuidwest te volgen over ca. 50 m zijn, 4 in het noordelijke deel (3 parallel noordwest – zuidoost georiënteerd en één west noordwest – oost zuidoost georiënteerd) en één fragment in het zuidelijke deel.
Op basis van oversnijdingen in de verschillende sporen zijn er minstens 3 fasen te onderscheiden waarvan de laatste te dateren zijn in de 18-19de eeuw.
Het natuurwetenschappelijk onderzoek (pollen- en macrorestenonderzoek) ten slotte wijst op een zelfvoorzienende hoeve met akkerbouw & veeteelt.
Auteurs: Polfliet, Bruno; Demerre, Ine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)