Algemeen

Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat het terrein erg onderhevig is geweest aan erosie en/of vergraving. Overal op het terrein lijken de leemafzettingen uit het brabantiaan (73 – 14 Ka) sterk afgetopt of zelfs volledig verdwenen te zijn. Om deze reden wordt de kans op het aantreffen van archeologische sporensites bijzonder laag ingeschat.

De afzettingen uit het hesbayaan (116 - 73 Ka) lijken door hun gelaagdheid in sommige werkputten intact. Er werden evenwel ook sterk onregelmatige afzettingen waargenomen die mogelijk wijzen op herwerkte leem. De verschillen waren lokaal en op zeer korte afstand van elkaar groot, waardoor het potentieel op intacte midden-paleolithische vindplaatsen eerder beperkt lijkt.

Er werden geen sporen noch structuren of andere archeologische resten aangetroffen tijdens de aanleg van de proefputten. Om bovenstaande redenen werd – in overleg met de erfgoedconsulent - beslist het zuidelijke deel uit te sluiten van verdere werfbegeleiding.