Hoewel het landschappelijk booronderzoek in een groot deel van het projectgebied een goedbewaarde bodem toonde, leverde het verkennend booronderzoek geen indicaties voor een steentijdsite op. Wel werd veelvuldig houtskool, botresten en ceramiek aangetroffen.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden 32 relevante sporen, voornamelijk greppels en kuilen, aangetroffen. De vulling van deze sporen was overwegend (licht) bruingrijs van kleur, met uitzondering van één greppel in het zuidoosten van het plangebied, die hiervan afweek. De sporen
zijn verspreid aangetroffen over de hogere delen van het plangebied, met een opvallende concentratie in het noorden. In het aangetroffen sporenbestand konden geen spoorstructuren, of onderlinge relaties tussen sporen, herkend worden.
Binnen het plangebied werd een hoge graad van bioturbatie vastgesteld, wat zowel de zichtbaarheid van het archeologisch vlak bemoeilijkte als de sporen zelf. Archeologische vondsten werden voornamelijk gedaan tijdens de aanleg van het vlak, waarbij vooral handgevormd aardewerk uit de metaaltijden werd aangetroffen. Het aardewerk kan ruim gedateerd worden tussen de metaaltijden en de late middeleeuwen/nieuwe tijd. Slechts in twee gevallen werd aardewerk daadwerkelijk binnen sporen aangetroffen. In minstens één van deze gevallen bevond het materiaal zich echter in een mollengang binnen het spoor. Gezien de hoge mate van bioturbatie is het dan ook niet uit te sluiten dat het aangetroffen aardewerk binnen deze sporen zich in secundaire context bevindt.