Tijdens de vlakdekkende opgraving over een oppervlakte van ongeveer 1.750 m2 werden meerdere sporen aangesneden. De oudste sporen gaan terug tot de late bronstijd, maar het merendeel van de sporen lijkt te behoren tot een bewoningssite uit de late ijzertijd. Tijdens het onderzoek werden drie, mogelijk vier, vierpostenspiekers, enkele losse kuilen en paalkuilen aangetroffen. Naast de sporen uit de metaaltijden werden ook twee greppels en een palenrij langs een ervan vastgesteld die op basis van de vondsten te dateren zijn in de Karolingische periode. Mogelijk behoren ook deze sporen tot een grotere bewoningssite, waarvan de kern zich buiten de opgravingszone bevindt.
De oudste vondsten zijn drie silexfragmenten die werden aangetroffen in secundaire context. Deze zijn vermoedelijk in het mesolithicum of neolithicum te dateren.
In het centrale deel van de opgravingszone werd een ovale kuil (S27) aangesneden waarin zich een belangrijke hoeveelheid aardewerk, een beperkte hoeveelheid bot en houtskool bevond. Uit de context werd een staal van verbrand botmateriaal en houtskool genomen voor 14Cdatering. Het houtskoolstaal leverde na kalibratie een datering op tussen 1.006 en 889 v.C. (75,1% waarschijnlijkheid) of tussen 881 en 833 v.C. (20,3% waarschijnlijkheid). Op basis hiervan werd de kuil in de 10de – 9de eeuw v.C. gedateerd.
Binnen de onderzoekszone werden minstens drie, en mogelijk vier, vierpostenspiekers, enkele losse kuilen en paalkuilen aangesneden die dateren uit de late ijzertijd, meer bepaald uit de 4de-3de eeuw v.C.. De spiekers waren noordoost-zuidwest georiënteerd. Uit één van de paalkuilen van spieker 3 kon op een fragment verbrand bot een 14C-datering uitgevoerd worden. Na kalibratie leverde dit een datering op van 400 tot 350 v.C. (50,6% waarschijnlijkheid) of 294 tot 207 v.C. (43,7% waarschijnlijkheid). Naast de spiekers werden ook nog enkele kuilen aangesneden die in dezelfde periode te dateren zijn. De kern van de bewoning situeerde zich vermoedelijk buiten de opgravingszone.
Enkele sporen, twee greppels (S1 en S10), een palenrij en een kuil langsheen een van de greppels (S11 t.e.m. S17) hebben een vroegmiddeleeuwse datering. Op basis van de ceramiek zijn deze sporen te dateren in de Karolingische periode (ca. 9de eeuw n.C.). Mogelijk behoren ook deze sporen tot een grotere bewoningssite, waarvan de kern zich buiten de opgravingszone bevindt.
Auteurs: Moens, Jan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)