Het archeologisch onderzoek bracht enkel sporen aan het licht uit de midden Romeinse periode (midden 1ste – einde 2de eeuw n.Chr.). Jongere of oudere sporen waren niet aanwezig.
Centraal werd het opgravingsvlak doorsneden door een NW-ZO grachtencomplex dat meerdere fasen kent. De meerderheid van de sporen bevindt zich ten zuidwesten van dit grachtencomplex. Het gaat om verschillende kuilen en enkele kleinere sporen die mogelijk een functie kenden als paalspoor. Op basis van het vondstmateriaal en de vulling hadden de grotere kuilen mogelijk een functie als afvalkuil. Hoewel er verschillende paalsporen werden aangetroffen, waren deze geen onderdeel van een gebouwstructuur. Ten noorden van het grachtencomplex waren slechts 2 kuilen aanwezig. De sporen maken waarschijnlijk deel uit van een woonerf dat zich verder uitstrekt naar het zuiden en westen en begrensd wordt door het meerfasig grachtencomplex.
Het vondstmateriaal kan onderverdeeld worden in aardewerk, bouwkeramiek, natuursteen en metaal. Het aardewerk maakt het grootste deel uit van het vondstmateriaal en kan opgedeeld worden in fijn aardewerk (luxe aardewerk) en gewoon aardewerk (gebruiksaardewerk).
Auteurs: Meylemans, Erwin
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)