Tijdens een vlakdekkende opgraving kwamen in de hele onderzoekszone archeologische sporen aan het licht. Ze dateren voornamelijk uit de middeleeuwen, waarin verschillende fasen te onderscheiden zijn: de volle middeleeuwen (11de-12de eeuw), de volle tot late middeleeuwen (11de-15de eeuw) en de late middeleeuwen (15de eeuw). Daarnaast zijn ook nog sporen uit de nieuwste tijd aangetroffen, namelijk uit de 19de-20ste eeuw, en uit de wereldoorlogen.
De oudste sporen maken deel uit van een erf uit de volle middeleeuwen en bevinden zich in de zuidoostelijke hoek van het terrein. Het erf bestaat uit een structuur omringd door een gracht. Typologisch kan de structuur in de 11de tot 12de eeuw gedateerd worden; vondstmateriaal ontbreekt echter. De vondsten uit de grachten, voornamelijk grijs aardewerk, bevestigen de datering. De sporen kunnen in verband gebracht worden met de ontwikkeling of het bestaan van een rurale woonkern in het latere gehucht Stakendijke in de volle middeleeuwen. Op eerdere opgravingen ten westen van het onderzoeksgebied werden meerdere erven uit dezelfde periode aangetroffen.
Het merendeel van de sporen is op basis van het vondstmateriaal slechts zeer ruim te dateren in de volle tot late middeleeuwen (11de-15de eeuw) en bestaat uit rooikuilen, een waterkuil en een cluster van paalsporen. De rooikuilen zijn het restant van de planmatige aanleg van een bos of boomgaard, vermoedelijk aangeplant in de volle middeleeuwen en gerooid in de late middeleeuwen. De aanplant gebeurde mogelijk samen met het ontstaan van het erf in het zuidoosten van het terrein, of de erven aangetroffen op de opgravingen ten westen. Gezien de rooikuilen een grote oppervlakte beslaan (ca. 1,5 ha) gaat het mogelijk om een gemeenschappelijke boomgaard of bos. Het toponiem ‘Stakendijke’ verwijst etymologisch ook naar een terrein vol stronken of een bosrijke omgeving. Uit het palynologisch onderzoek dat werd uitgevoerd op één van de kuilen bleek dat het gebied rondom Sijsele voor een groot deel ontbost was, met hier en daar nog wat eiken, beuken en berken, en was omgevormd tot een open landschap met heidegronden. Het voorkomen van pollen van graan wijst eerder op het verwerken van graan in de nabijheid van de site dan van graanakkers in de buurt.
Na het verlaten van de erven uit de volle middeleeuwen (en het rooien van de bomen) wordt het terrein niet opnieuw bewoond. Slechts één spoor kan met zekerheid in de late middeleeuwen (15de eeuw) gedateerd worden, namelijk een kuil in het uiterste noordoosten van het terrein die gezien de houtskoolvulling mogelijk het restant is van een tijdelijk haardvuur. In de houtskoolvulling waren de resten aanwezig van een grape met slibversiering.
De perceelsgrachten uit de nieuwste tijd kunnen gekoppeld worden aan perceelsgrenzen op historische kaarten. Ze oversnijden middeleeuwse rooikuilen, en hebben een andere oriëntatie dan de grachten en greppels uit de voorgaande periodes. De vondst van een munt uit ca. 1920 en verschillende fietsplaatjes bevestigt de datering in de nieuwste tijd.
De jongste sporen bestaan uit delen van loopgraven uit WOI of WOII. Door het ontbreken van vondstmateriaal konden deze niet nader gedateerd worden.
Auteurs: Debruyne, Sofie; Bracke, Maarten
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Acke & Bracke bvba; Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beschrijving:
Een kuil is geïnterpreteerd als een solitair haardvuur van een tijdelijke kampplaats. De kuil had een diameter van ca. 50 cm. De onderste vulling bevatte een vrij grote hoeveelheid houtskool en verschillende scherven van eenzelfde recipiënt, een rood geglazuurde grape met slibversiering, te dateren in de 15de eeuw.
Beschrijving:
Het volmiddeleeuws erf bestond uit een structuur binnen een greppelsysteem. De structuur zelf bestond uit paalsporen en licht gebogen greppels die te relateren zijn aan een afdruipzone van het dak. Op basis van typologische kenmerken is de structuur gedateerd in de 11de-12de eeuw.
Beschrijving:
Er zijn segmenten van loopgraven uit de Eerste of Tweede Wereldoorlog gevonden.
Beschrijving:
Een deel van de perceelsgreppels stemt overeen met de percelering op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840). Uit de greppels kwamen enkele metaalvondsten: twee ijzeren fietsplaatjes (waarvan één met het jaartal 1932) en een munt van 10 cent van het Koninkrijk België uit ca. 1920.
Beschrijving:
Het grootste deel van de sporen op het terrein dateert uit de volle tot late middeleeuwen (11de-15de eeuw). Er zijn geen duidelijke gebouwstructuren gevonden, wel een poel of waterkuil, en een cluster (paal)kuilen die mogelijk de overblijfselen zijn van een veekraal. Daarnaast zijn ook 90 grote kuilen gevonden, met een diameter van 1,4-2,0m, die geïnterpreteerd zijn als rooikuilen. Ze wijzen op de planmatige aanleg van een bos of (gemeenschappelijke) boomgaard over een oppervlakte van ca. 1,5 ha. Mogelijk vond de aanleg plaats in de volle middeleeuwen, en zijn bomen gerooid in de late middeleeuwen, na het verlaten van de site.