Het archeologisch onderzoek in het kader van fase 8 van de restauratie van de Sint-Martinuskerk te Aalst vond plaats in de sacristie, de voormalige kapittelzaal en in een leidingsleuf aan de buitenzijde van de sacristie. Bijkomend werd tevens de opkuis van een kleine kelderruimte (kelderannex) archeologisch begeleid.
Het onderzoek van de sacristie en de voormalige kapittelzaal was sterk beperkt in diepte, waardoor geen volledig beeld kon verkregen worden van de algemene stratigrafische opbouw van de site en geen sporen ouder dan de postmiddeleeuwen onderzocht werden.
In de sacristie was aan de hand van de onderzochte sporen duidelijk dat deze ruimte oorspronkelijk buiten de kerk gelegen was, waarbij deze vermoedelijk dienst deed als een al dan niet overdekte binnenkoer. De aangetroffen funderingsresten lijken te wijzen op een tijdelijke functie als Maria- of Lourdesgrot in de loop van de 18de of 19de eeuw. Na opgave van deze Mariagrot werd de noordelijk helft van de ruimte met de bouw van een afsluitende muur opgenomen binnen de kerk en in een later stadium werd deze ruimte verder uitgebreid door ook de zuidelijk helft mee op te nemen. In de voormalige kapittelzaal kon enkel vastgesteld worden dat zich onder de bestaande vloer een zandig opvullingspakket bevindt dat het onderliggende keldergewelf afdekt.
De leidingsleuf aan de buitenzijde van de sacristie leverde zoals verwacht sporen op die gelinkt zijn aan een functie als kerkhof. De aanwezige verstoringen in de vorm van afvoerbuizen en collectoren verhinderden evenwel het verkrijgen van een duidelijk inzicht in de bodemopbouw tussen de buitenmuur van de sacristie en de kerkomheining. Nagenoeg onderaan in de onderzochte sleuf konden de restanten van een inhumatie herkend worden, echter met een sterke verstoringsgraad. Op dezelfde diepte ongeveer kon eveneens de aanzet van een inhumatiegraf geregistreerd worden, waarvan het skelet zich net buiten de onderzoekszone bevond. De sterke verstoringsgraad zorgde er voor dat geen bijkomende informatie ten aanzien van reeds eerder ingewonnen antropologische gegevens kon bekomen worden. De beperkte hoeveelheid vondsten, allen in secundaire context, laten ook geen preciezere datering dan de postmiddeleeuwen toe voor deze begravingen. Wel kan gesteld worden dat de begravingen aan de zuidelijke buitenzijde van de kerk vanaf een diepte van ongeveer 90 cm ten opzicht van het huidige maaiveld te situeren zijn.
De begeleide opkuis van de kleine kelderruimte (kelderannex) maakte duidelijk dat deze ruimte op bouwhistorisch vlak een complex geheel is van verschillende bouwfasen en talrijke aanpassingen. Er is onder meer sprake van een dichtgemetselde deuropening en bovenaan in het plafond is eveneens een dichtgemetselde opening waarneembaar. Een functie van deze ruimte als grafkelder kon echter niet met zekerheid vastgesteld worden.
Auteurs: Moens, Jan; Klinkenborg, Sigrid
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: SOLVA