De Zegge_v1_08092014 ()

De Zegge bestond oorspronkelijk uit trilveen, open turfkuilen, elzenbroekbossen en rietvelden. Dit gebied vormt een relict van het Geels Gebroekt, een uitgestrekt laagveengebied. De waterplassen ontstonden onder meer door de ontginning van turf en ijzererts.

Fysische geografie

Topografie

Het natuurreservaat De Zegge, met een oppervlakte van circa 85,8 hectare, situeert zich in het zuidelijk deel van de Kempen, ten noordwesten van Geel. Het vlakke tot zeer licht golvend gebied verheft zich tussen 13 en 14 meter +TAW en daalt geleidelijk naar de Kleine Nete toe, die op een afstand van 500 meter ten noorden van De Zegge stroomt en thans gekanaliseerd is. Ten zuiden van De Zegge ligt het Kempisch Kanaal, dat de Maas met de Schelde verbindt. Het reservaat omvat de volgende gebieden: Kawaert, Neer Goor, Desselmannen, Seggen, Kempen, Kruysenbroek en Agterste Strikbemden.

Het gave, kleinschalige karakter van het landschap als gevolg van een verscheidenheid aan structureel sterk verschillende vegetatietypen als turfkuilen, trilvenen, rietvelden, schraalgraslanden, elzenbroekbossen en eiken-berkenbossen op een beperkte oppervlakte geeft het landschap De Zegge een belangrijke esthetische waarde. De aanwezige waterplassen ontstonden door het graven naar turf en ijzererts, de aanleg van dijken rond het reservaat en de aanleg van de Roerdompstraat.

Geologie en bodem

De Zegge ligt in de alluviale vlakte van de Kleine Nete. Ter hoogte van het zeggegebied bereikt deze alluviale vlakte een opvallende en uitzonderlijke breedte van 2,3 kilometer. De Netevallei behoort tot de fluviatiele overstromingsgebieden breder dan 500 meter, met daaromheen afgevlakte dalwanden, lager dan 50 meter. In dit verband wordt dan ook gesproken van het uitgestrekte overstromingsgebied van de Kempen.

De Kempense beken en rivieren vervoerden hoofdzakelijk zandig materiaal. Hun overstromingsgebieden zijn dan ook bedekt met zand, lemig zand en een klein gedeelte zandleem. Deze afzettingen dateren uit het holoceen. De licht alluviale gronden zijn tevens gekenmerkt door veenafzettingen, eveneens ontstaan tijdens het holoceen. Deze veenvorming kwam tot stand in de laag gelegen, afgesloten kommen van de valleien. Het Geels Gebroekt, waarvan De Zegge een restant is, was een dergelijke kom, waarin zich onder mesotrofe omstandigheden broek-, riet- en zeggeveen kon ontwikkelen.

Ter hoogte van het zeggengebied dagzomen de bovenste lagen van de Formatie van Kasterlee. De bleekgrijze zanden bevatten naast glauconiet ook limoniet. Glauconiet kan door het water meegevoerd worden en door secundaire oxidatie omgezet worden in limoniet, een roodbruin tot okergeel ijzerhydroxide. Deze diepe verbruining had de vorming van roodbruine ijzerzandsteen tot gevolg. Aangezien De Zegge in een kom ligt, stroomde veel van dat ijzerrijke grondwater naar dit lager gelegen deel, met een concentratie van deze limonietzandsteen tot gevolg. Deze gronden werden in de volksmond ook wel ijzersteen of gruis genoemd. Tussen 1850 en 1933 werd deze ijzerzandsteen als ijzererts ontgonnen.

Ook in de alluviale afzettingen vinden we naast turf ijzerhoudende lagen terug. Aan het oppervlak van poelen en plassen kan limoniet namelijk uitvlokken en bezinken. Vele plassen en slootjes in De Zegge verraden de aanwezigheid van limoniet door de bruingele kleur van het water. Ook het iriserende (zogenaamd olielaagje) op het stilstaande water, wat bij de minste aanraking of beweging scheurt en zinkt, is een zeer dun limonietlaagje. Op deze manier heeft zich een met ijzer verrijkte afzetting gevormd, welke ook als ijzererts werd geëxploiteerd. Voornamelijk de Kawaert, het Neer Goor en het Kruysenbroek werden rijkelijk bedeeld met dit moeraserts. Naast limoniet en glauconiet treffen we in het zeggegebied ook nog het fosforhoudende vivianiet aan.

Bodemkundig gezien wordt het grootste deel van dit gebied ingenomen door veengronden, dit wil zeggen alle bodems met een bruinachtige tot zwartachtige bovengrond, die meer dan 30 procent organische stof bevatten en dikker zijn dan 30 centimeter. We vinden ze in het noorden van het Kruysenbroek, in de Voorste Strikbemden en in het gebied binnen de omleidingsgracht, met uitzondering van de noordoostelijke hoek. Het overige deel van dit gebied wordt gekenmerkt door natte tot uiterst natte zandgronden, rustend op een ondergrond van lemig zand en plaatselijk bedekt met wat venig materiaal (bodemtypes Sgp(v) en Sfp(v)). Het betreffen hier alle zandgronden zonder profielontwikkeling. De dikte van het veenpakket is zeer wisselend vanwege de golvende ondergrond (Formatie van Kasterlee). Op sommige plaatsen is het veenpakket ongeveer 3 meter dik.

Vegetatie en fauna

Het laagveenmoeras De Zegge is een restant van het vroegere Geels Gebroekt, dat ontgonnen werd in de periode 1955-1962. Als gevolg van vroegere menselijke activiteiten is er een enorme diversiteit ontstaan, mede in verband met de aanwezige gradiënt van de oligotrofe heide en blauwgraslanden naar het eutrofe elzenbroek.

Het beschermde landschap heeft een belangrijke natuurwetenschappelijke waarde: het is een waardevol relict van de vroegere Kempen met turfkuilen, trilvenen, rietvelden, schraalgraslanden, elzenbroekbossen en eiken-berkenbossen, zeer gediversifieerd op een beperkte oppervlakte ten gevolge van de vroegere landbouw. Het gebied bevat talrijke en als gevolg van verscheidene verlandingsstadia sterk verschillende en ook grotendeels zeldzame plantengemeenschappen met een rijke en zeldzame flora tot gevolg. In het zuiden van het natuurgebied en van daaruit in hoefijzervorm rond het centrum bestaat De Zegge uit struwelen en bosjes met eik, berk, wilg, zwarte els en sporkehout. Op plaatsen waar de bosontwikkeling (werd) wordt tegengehouden ontstaan soortenrijke hooilanden en heideterreintjes. Het centraal en noordelijk gedeelte van het reservaat is lager gelegen en daar bevinden zich natte graslanden, elzenbroekbossen, drijftillen, trilvenen en laagveenmoerassen.

De Zegge bestaat uit een groot deel open water: enkele grote plassen en talrijke kleinere veelal langwerpige poelen. Het waterpeil wordt geregeld door het plaatsen van stuwen en het binnenpompen van oppervlaktewater om het waterpeil voldoende hoog te houden. De waterpartijen herbergen verschillende uiterst zeldzame planten. Zo komt het waterlepeltje en moerashertshooi er massaal voor. Holpijp, egelskop, waterdrieblad, pijlkruid, grote boterbloem, wateraardbei, waterlelie, loos blaasjeskruid en pilvaren zijn maar enkele van de vele soorten die aangetroffen worden tijdens de lente en zomer. Aan de vele verschillende soorten zegge die hier voorkomen heeft het natuurreservaat De Zegge zijn naam te danken. Ook verschillende veenmossen zijn kenmerkend voor de laagveenmoerassen. Een greep uit de typische soorten van De Zegge: draadrus, blauwe knoop, gevlekte orchis, klimopklokje, tormentil, bosbies, grote ratelaar, koningsvaren en veenpluis. Een belangrijke oppervlakte van het natuurgebied is bedekt met struwelen en bossen. Het eindstadium van de natuurlijke verlandingsreeks van een laagveengebied is het elzenbroekbos. Het elzenbos in De Zegge ontwikkelt zich zowel op vaste ondergrond als op zompige onbegaanbare gronden en op zompig veen en vlottend trilveen.

De variatie aan biotopen resulteert ook in een belangrijke ornithologische waarde: het gebied is een waardevol broed-, pleister-, jacht- en voedselgebied voor talrijke en soms zeer zeldzame vogelsoorten. Waterral, aalscholver, blauwe reiger, dodaars en ijsvogel zijn jaarlijkse broedvogels. In de herfst en winter maakt de grote zilverreiger gebruik van dit biotoop. De rietvelden zijn dan weer goed voor onder andere kleine karekiet en rietgors. De bossen vormen rust- en broedgebieden voor vier soorten spechten: zwarte specht, groene specht, grote bonte specht en kleine bonte specht. Ook grote roofvogels als buizerd, havik en wespendief vinden er een rustige nestelplaats. De vochtige graslanden in combinatie met de waterpartijen zijn een ideaal biotoop voor de ringslang, een uiterst zeldzaam reptiel.

Cultuurhistorisch landschap

De eeuwenlange antropogene invloed, welke steeds op zeer kleine schaal plaatsvond, had een grotere differentiatie van het milieu tot gevolg dan de geologische ontstaanswijze van dit landschap. Ten zuiden van de Kleine Nete wordt op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) een uitgestrekte heidevlakte (“Benen Heyde”) weergegeven, die naar het noorden uitloopt in de door de wind opgestoven zandduinen van Lichtaert (Hooge Heyde”), met in hun depressies grote waterplassen. Te midden van deze zanderige heidevlakten ligt het alluviale dal, gevormd door de Kleine Nete. De alluviale vlakte bestaat aan weerszijden van de rivier uit moerassige graslanden. Waar de alluviale vlakte het breedst is (ter hoogte van het beschermde landschap) gaan de moerassige weiden over in een onbegaanbaar moeras, bestaande uit stukken open water met daarrond houtopslag. Deze open plassen zijn naar alle waarschijnlijkheid in gebruik zijnde turfputten met wat opschietend hout, op de eveneens uit turf gemaakte exploitatiedammetjes.

Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) zijn de waterlopen en de plassen met meer zorgvuldigheid getekend. De meanderende “Larumse Loop”, de “Korten Loop”, de “Korten Seggenloop” en de “Seggenloop” zijn duidelijk zichtbaar. Deze waterlopen doorkruisen het Zeggegebied van zuid naar noord om uiteindelijk in de Kleine Nete uit te monden. Het is langs deze waterlopen dat de Kleine Nete ten tijde van wateroverlast De Zegge binnenstroomde en zijn alluviale vlakte overspoelde. Dergelijke overstromingen, die tot vier maal per jaar konden voorkomen, verhinderden samen met de menselijke activiteiten de ontwikkeling van het elzenbos.

De topografische kaarten van het Militair Cartografisch Instituut (1869 en 1909) geven nagenoeg hetzelfde beeld. Een belangrijk nieuw element is het verschijnen van minstens twee gebouwen langs de huidige Zeggendijk met acht naast elkaar liggende vijvers ten westen ervan, op de kaart aangeduid als “Etablissement pour l’ éleve des Sangsues”: een kwekerij van medicinale bloedzuigers. Op de kaart van 1909 zijn de gebouwen langs de Zeggendijk geïntegreerd tot één langgerekt gebouw en zijn de kweekvijvers verdwenen.

Het leven van de Kempense boer was volledig afgestemd op zijn omgeving, op de heidevlakten en op het laagveen in het dal van de rivier. Schapen werden gehoed op de heide; een telling uit 1829 in Geel kwam op een aantal van 1200 schapen. De moerassige hooilanden van het rivierdal werden twee keer per jaar gemaaid. Dit hooi van harde grassen en zeggen was geen al te best hooi en werd naargelang de kwaliteit gebruikt als veevoeder voor de op stal staande koeien of als strooisellaag, samen met de afgeplagde hei in de potstallen. Dit maaien leverde echter niet alleen hooi, maar was ook zeer belangrijk voor het in stand houden van de grote verscheidenheid in die hooilanden en van de hooilanden zelf. Jonge opslag werd immers steeds afgemaaid, waardoor bosvorming verhinderd werd. Waar sporadisch toch een elzenbos tot ontwikkeling kwam, werd dit regelmatig gekapt en werd het hakhout gebruikt voor de verwarming van de lokale hoeven.

Wegens een tekort aan hout werd turf als alternatieve brandstof gebruikt. Turf werd geschept in de plassen in de depressies van de alluviale vlakte. Met speciaal daartoe vervaardigde cirkelvormige schraapijzers voorzien van een net om de moer of klod op te vangen en bevestigd aan een lange stok - de turfzak of baggerzak - werd naar de turf gebaggerd tot op een diepte van 1 tot 2 meter. De turf werd op de dijken (legakkers) te drogen gelegd en eens opgedroogd werd hij in stukken gesneden en als blokken opgestapeld om nog droger te worden, totdat deze blokken klaar waren voor gebruik. Eenmaal de kuil leeg gebaggerd was, werd deze verlaten en onderworpen aan de verschillende stappen van de natuurlijke verlandingsreeks. Op de kaart van Vandermaelen zijn duidelijk grote turfputten, ten westen van de Korten Seggenloop, te zien. Er zijn zelfs exploitatiewegen aanwezig, die naar de putten lopen. Voor het eerst wordt op deze kaart het Kempisch Kanaal, gegraven rond 1830, weergegeven. Ter hoogte van De Zegge maakt het kanaal een boogje om de grote alluviale vlakte te omzeilen.

In tegenstelling tot de turf wordt het zogenaamde gruis of ijzersteen wel met de spade gestoken. Deze limoniet- en glauconiethoudende zanden werden in door paarden getrokken karren van de delfplaats in het moeras over de smalle paden naar het kanaal gevoerd om ingescheept te worden met het Duitse Ruhrgebied als bestemming. Het laatste schip met ijzersteen vertrok in 1933. Na het delven van het limoniet werden de ijzerputten, die doorgaans minder diep waren dan de turfputten, terug opgevuld met het niet-ijzerhoudend zand, dat eerder van de boven de ijzersteen was afgegraven. Het merendeel van de plassen en dijken, die we nu nog terugvinden in het natuurreservaat, danken hun ontstaan aan één of meerdere van bovenstaande activiteiten.

Het einde van de Tweede Wereldoorlog kondigde voor het gebied grote veranderingen aan. In 1946 werd het Zeggegebied door twee “Heren” opgekocht als jachtgebied. Het verzuimen van de traditionele beheersmaatregelen had als rechtstreeks gevolg dat de typische laagveenvegetaties langzaam maar zeker vervangen werden door de climaxvegetatie van de veenserie, namelijk het elzenbroek. Factoren die ook een belangrijke rol speelden bij de afname van menselijk ingrijpen waren de afvloeiing uit de landbouw en de opkomst van nieuwe producten en machines. In een grootschaligere maatschappij, met een steeds verdergaande mechanisering, was er geen plaats meer voor kleinschalige werkzaamheden, zoals deze in De Zegge hadden plaatsgevonden. Het gevolg hiervan was, dat de eens zo grote differentiatie steeds verder nivelleerde.

Verontrust door deze negatieve invloeden besloot de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen vzw in 1952 50 hectare van het gebied aan te kopen. Dat bestond toen uit een langwerpige strook, gelegen ten oosten van de Kleine (Korte) Zeggeloop. De ontginning van het Geels Gebroekt, uitgevoerd door de Kleine Landeigendom, begon in 1955 en zou tot 1962 duren. Een onderdeel hiervan was het kanaliseren (rechttrekken, uitdiepen en indijken) van de Kleine Nete, hetgeen in 1960 was voltooid. Al deze werkzaamheden hadden natuurlijk grote invloed op de waterhuishouding in het reservaat. Zo werd de verlanding als gevolg van het gedaalde waterpeil sterk versneld. Tevens vond er een sterke eutrofiëring plaats, met een sterke uitbreiding van het liesgras, hetgeen de verlanding eveneens stimuleerde, als gevolg.

Sinds 1985 is De Zegge een erkend natuurreservaat in eigendom van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen vzw. Sommige percelen worden beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en Natuurpunt vzw.

Bibliografie

  • Archief Onroerend Erfgoed Antwerpen, DA000632, De Zegge, beschermingsdossier (M. De Borgher, 1984).
  • S.N. 2013: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘De Zegge’, definitieve aanduiding 01/12/2011. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.

Auteurs:  Cox, Lise; De Borgher, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Cox L. & De Borgher M. 2014: De Zegge_v1_08092014 [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162480 (geraadpleegd op ).


De Zegge ()

De bescherming als landschap betreft de Zeggen, een moerassig gebied dat gekenmerkt wordt door veenbodems, open turfkuilen, elzenbroekbossen en rietvelden.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2014: De Zegge [online], https://id.erfgoed.net/teksten/192199 (geraadpleegd op ).