Teksten van Steenkoolmijn van Winterslag: Mijncité

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122165

Mijncité ()

De mijncité van Winterslag omvat verschillende deelwijken, die in eerste instantie door Brusselaar Adrien Blomme zijn ontworpen vanaf 1912. Deze architect-stedenbouwkundige stond zowel in voor het ontwerp van het aanlegplan van de woonwijken, als voor de verschillende architecturale types die er gebouwd werden. Omwille van financiële beperkingen diende hij zijn plannen echter meermaals aan te passen en kwam de realisatie slechts gefaseerd tot stand. De weloverwogen groenaanleg van de wijk werd toevertrouwd aan landschapsarchitect Jules Janlet. De uitbouw van de wijk werd in eerste instantie uitgevoerd in opdracht van de mijnen zelf en nadien vanaf 1922 ter harte genomen door de Société Anonyme d’Habitations à Bon Marché de Genck-Winterslag.

De vroegste mijnwerkerswoningen werden ten noorden van de mijn opgericht omstreeks 1910, maar verschilden volledig van de permanente woonwijken die nadien werden opgericht ten zuiden en westen van het mijnterrein. De nabijheid van de cité bij de mijnsite stemt overeen met de provinciale richtlijnen van architect Jaminé, waarin bepaald was dat een cité afhankelijk was van de mijnsite en op een loopafstand ervan gelegen was. Het plan voor de mijncité die opgevat werd als een tuinwijk, was gestructureerd ten opzichte van de mijnsite en het station, evenals de kerk die er gebouwd zou worden. De wijk werd gescheiden door de spoorweglijn tussen Zwartberg en Waterschei in een oostelijk en westelijk deel, die onderling weliswaar verbonden waren via de beboomde Noordlaan. De spoorlijn was essentieel in functie van de mijnproductie. De bijkomende, geplande verbinding tussen de wijken via bruggen over de spoorweg, zou nooit gerealiseerd worden.

In overeenstemming met andere mijncités, doch in mindere mate, is de sociale hiërarchie van de bewoners afleesbaar aan het plan, de perceelgrootte en de architecturale types. In tegenstelling tot andere mijncentra sloot de directeurswoning niet aan bij de mijncité, maar werd deze afgezonderd gesitueerd aan de overzijde van de Stiemerbeek met zicht op de mijngebouwen. De ten oosten van de spoorlijn gelegen wijk, meer bepaald de Eerste Cité, die vanaf 1912 werd uitgebouwd als tuinwijk en verder tijdens de jaren 1920, was voorzien voor ingenieurs, het hogere kaderpersoneel, bedienden en geschoolde arbeiders. Zeker in het oostelijk deel hiervan treedt sociale vermenging op, waardoor ook op architecturaal vlak het onderscheid tussen de huisvesting van deze groepen minder sterk aanwezig is. De westelijke cité die verder van de mijn gelegen was, was bedoeld voor arbeiders en werd door Société des Habitations à Bon Marché de Genck-Winterslag uitgebouwd, namelijk tijdens de jaren 1920 de Tweede Cité ten zuiden van de Noordlaan en na de Tweede Wereldoorlog de noordelijke Vierde Cité. Ten westen van en aansluitend bij de Eerste Cité, werd de zogenaamde Derde Cité gerealiseerd tijdens de vroege jaren 1930, eveneens door de Société Anonyme d’Habitations à Bon Marché. De ontwerpplannen van Blomme werd hier niet langer gerespecteerd, waardoor een heel uniform en monotoon geheel van arbeiderswoningen werd gebouwd, waarbij de tussenliggende, vrije gronden in de jaren 1980 werden ingevuld met sociale huisvestingsprojecten, die voorbijgingen aan de stedenbouwkundige en architecturale kwaliteit van de tuinwijk. Hierdoor is dit het meest onsamenhangende deel van de mijncité.

De wijken werden beschouwd als een eenheid, waarbij een gemeenschapscentrum voorzien was in de Eerste Cité, namelijk aan de Margarethalaan met onder meer de kerk en schoolgebouwen. De Noordlaan, die als hoofdas de oostelijke en westelijke mijncités verbond, vormde eveneens de locatie voor collectieve voorzieningen, zoals logementshuizen, regiegebouwen en een ziekenhuis.

Evaluatie

Deze wijk werd binnen de thematische inventarisatie van het sociale woningbouwpatrimonium zeer hoge tot uitzonderlijke erfgoedwaarde toegekend (top van de selectie).

Voor de mijncité van Winterslag ontwierp Adrien Blomme een parkachtige wijk met lussen en cottages maar dit werd slechts heel gedeeltelijk uitgevoerd waardoor de samenhang verloren ging. In het oudste deel van de wijk (Eerste Cité, voor kader en hogere arbeiders) is wel deels sprake van een waardevolle aanleg in de lijn van de tuinwijkgedachte (stratenpatroon aangepast aan het reliëf, voetgangerswegen, zin voor variatie en perspectief, inclusief twee closes) evenals tuinwijkarchitectuur, gekenmerkt door een vormgeving van koppelwoningen in een gemeenschappelijke cottagestijl of neotraditionele stijl, verlevendigd door variaties in schaal, detaillering en volumewerking. De eenheid is echter aangetast door verbouwingen. De Tweede Cité kwamen geïsoleerd tot stand aan de overzijde van de spoorweg. De architectuur van deze tuinwijk is eenvoudiger maar vormt wel nog een geheel, ondanks enkele verbouwingen. De trend tot vereenvoudiging wordt voortgezet in de typische kolenslagcité (Vierde Cité), weliswaar ook aangetast door verbouwingen. De later bij de mijncité aangesloten Staatstuinwijk sluit vormelijk aan bij de tuinwijkgedachte.

De verschillende onderdelen van de cité van Winterslag vormen een boeiend voorbeeld van de evolutie van enerzijds huisvesting voor arbeiders en bedienden, en anderzijds van de typologie van de mijncités, namelijk evoluerend van uitgebreid geplande tuinwijken met een homogene, doch gevarieerde vormentaal en talrijke collectieve voorzieningen, tot een sterk versoberde, eenvormige vormentaal en strak stratenpatroon, gekaderd binnen een monofunctionele woonwijk.

  • Onroerend Erfgoed, Archief Inventaris sociale woningbouwpatrimonium (2011-2016), Sitenaam GENK_WINTERSLAG_MIJN_TUINWIJK_7030.
  • HERMANS R. 1986: De mijncité Winterslag. Een onderzoek naar haar artistieke, wetenschappelijke, historische; volkskundige, industrieel-archeologische en sociaal-culturele waarde, met het oog op haar bescherming, Brussel.
  • HEYNEN H. (ed.) e.a. 1991: Geschiedenis op zoek naar waardig vervolg. Studie van de mijnnederzettingen in Waterschei, Winterslag en Eisden, Brussel, 49-80.
  • KEUNEN P. 2010: Mijn cité. Met de mijncités naar de 21ste eeuw, Genk, 58-61.
  • SCHLUSMANS F. e.a. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6N1 (A-Ha), Brussel - Gent.
  • VAN DOORSELAER B. & De RYNCK P. (ed.) 2012: Mijnerfgoed in Limburg. Ondergronds verleden, bovengrondse toekomst. Van Beringen tot Eisden, s.l., 140-145.

Auteurs:  Verhelst, Julie; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Winterslag: Mijncité [online], https://id.erfgoed.net/teksten/183980 (geraadpleegd op ).


Tuinwijk Winterslag ()

Omvattende de Acacialaan, Berkenlaan, Eikenlaan, Haagdoornstraat, Hovenierslaan, Kerkstraat, Margarethalaan, Noordlaan, Oostlaan, Populierenstraat, Sportlaan, Valleistraat, Vijverstraat. Met de bouw werd begonnen in 1913. De planning en de ontwerpen der oudste woningen werden gemaakt door architect A. Blomme. Verdere bouwcampagnes in 1917-1918, 1919-1924 en 1931-1948 (beperkt van omvang). De beboomde straten vertonen een onregelmatig patroon, met als spil de zeer brede Margarethalaan, met ruime groenstrook tussen beide rijvakken; ten zuiden van deze laan een plein met de kerk en de openbare gebouwen (school, Vormingscentrum voor Zelfstandigen); aan de Margarethalaan was ook de verdere infrastructuur voorzien (sportcentrum, zwembad, casino, ziekenhuis); deze plannen werden echter nooit uitgevoerd; het voetbalstadion en het ziekenhuis werden elders in de wijk ingeplant. Het geheel is opgetrokken in neotraditionele stijl met neobarokke elementen. Kleinere woningen, gegroepeerd in grote blokken wisselen af met ruime eengezinswoningen en villa's; de woningen zijn omringd door groene zones, de villa's liggen in ruime tuinen. De gebouwen zijn opgetrokken uit baksteen, hoofdzakelijk geel beschilderd. Alle mogelijke traditionele en barokke elementen zijn gebruikt om variatie te brengen in de verschillende entiteiten (deuren, geveltoppen, muurankers, kruis- en kloosterkozijnen, oculi, zijgevels met aandaken, top- en schouderstukken, getrapte dakvensters en zijgevels, nissen), zodat het onmogelijk is een typologie op te stellen binnen het kader van deze studie. Algemeen kan gesteld worden dat de Margarethalaan en de Oostlaan een meer residentieel karakter vertonen, terwijl de kleinere woningen en de grote woonblokken gegroepeerd zijn in de andere straten.

Een tweede gedeelte der tuinwijk omvat de Buitenlaan, Dwarsstraat, Groenstraat, Kruisstraat, Noordlaan en Passerelstraat, met als kern de kapel, gelegen op een beboomd pleintje aan de Noordlaan. De huizen werden gebouwd in samenwerking met de Maatschappij der Goedkope Woningen. De huizen vertonen qua stijl en opvatting een grote gelijkenis met het hoger beschreven gedeelte der tuinwijk, doch zijn kleiner van omvang en soberder van afwerking; het gebruik van ornamenten die de verschillende entiteiten differentiëren is beperkt.

Tuinwijk omvattende de Bijenstraat, Bloemenstraat, Daliastraat, Doornstraat, Erabelstraat, Geraniumstraat, Leliestraat, Lindenstraat, Myosotisstraat, Petuniastraat, Plataanstraat, Sint-Eventiuslaan. Qua algemene opvatting (onregelmatig stratenpatroon, beboomde straten, gebruik van groenzones) zoals de hoger beschreven wijken, doch recenter en vrij sober in de afwerking der gebouwen. Vier onderscheiden types: Type I: Bijenstraat, Daliastraat, Geraniumstraat, Leliestraat. Entiteiten van tweegezinswoningen, elk twee traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (mechanische pannen). Bakstenen gebouwen met rechthoekige vensters en dito deuren in een uitspringende, geblokte omlijsting van baksteen, met druiplijst. Type II en III: Bijenstraat, Bloemenstraat, Doornstraat, Erabelstraat, Lindenstraat, Myosotisstraat, Petuniastraat, Plataanstraat, Sint-Eventiuslaan. Deze types vertonen grosso modo onder meer dezelfde kenmerken als type I; type II is voorzien van een zadeldak en een rechthoekige deur in een uitspringende, geprofileerde baksteenomlijsting met druiplijst en rechthoekig bovenlicht met waaier; type III heeft rondboogdeuren met geprofileerde bakstenen imposten en dito druiplijst. Type IV: Bijenstraat. Vrij recent (circa 1950).

  • Algemene bibliografie, zie Beringen-Mijn
  • S.N. 1957: Kolenmijnen van Winterslag 1907-1957, Brussel.
  • S.N. 1951: Bijzonderste Treffen uit de geschiedenis van Winterslag, Technisch Tijdschrift van de Unie der Ingenieurs uit de Speciale Scholen van de Katholieke Universiteit te Leuven LXXV.1, p. 97-101.
  • LEBAQZ J. 1931: Les industries extractives à l'exposition internationale de Liège, Brussel.

Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n1 (A-Ha), Brussel - Gent.
Auteurs:  Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Winterslag: Mijncité [online], https://id.erfgoed.net/teksten/122165 (geraadpleegd op ).