Het provinciaal domein Raversijde is gelegen op het adres van Nieuwpoortsesteenweg 636 in Raversijde (Oostende). Het gedeelte duinen met sporen van de Batterij Aachen, het Stützpunkt Bensberg en de Batterij Salzwedel neu (Stützpunkt Tirpitz) is gelegen op adres van Duinenstraat 147. Deze zone, ongeveer 50 hectare groot, is afgebakend en wordt via paden en gangen voor een groot deel opengesteld voor de bezoeker. In dit openluchtmuseum is onder meer het paviljoen van Prins Karel gelegen. Grenzend aan dit domein liggen nog de koninklijke paardenstallen van Leopold II en enkele betonnen verdedigingsconstructies, die eveneens tot het steunpunt en de batterijen van de Tweede Wereldoorlog behoorden, maar die buiten het domein kwamen te liggen: het gebied ten zuidwesten van het domein bevat sporen van de Batterij Saltzwedel-neu. Op het adres Duinenstraat 149 en het aanpalend perceel 240P liggen nog twee betonnen constructies van deze batterij. In het gebied ten zuiden van de Duinenstraat, nabij de paardenstallen liggen twee betonnen constructies behorende tot het Stützpunkt Bensberg; ten noordoosten van het domein ten slotte ligt nog één betonnen constructie van ditzelfde steunpunt.
De naam Raversijde verwijst naar het middeleeuws vissersdorp Walraversijde, gelegen achter een zeewerende dijk. Het dorp verdween tijdens het Beleg van Oostende (1601 – 1604) en werd niet meer op dezelfde plaats heropgebouwd. De toren van de kapel, laatste restant van het middeleeuwse dorp, werd in 1860 afgebroken. In de 19de eeuw bestond het gehucht Walraversijde nog slechts uit enkele eenvoudige vissers- en mandenvlechterswoningen achter de duinen, met hier en daar een kleine hoeve. De oorsprong van de oudste, heden nog bestaande constructie gaat terug tot 1865, toen op perceel 231 een mandenvlechterswoning werd opgetrokken. Deze eenvoudige woonst vormde de basis van het latere verblijf van Prins Karel. Door aanbouw in 1874 en 1911 verkreeg het zijn huidige plattegrond. Rond 1865 werd er vlak naast een nagenoeg identieke woning gebouwd, die later door de familie Van de Walle bewoond werd, en tijdens de Tweede Wereldoorlog afgebroken werd. Op deze plaats staat nu de villa Goffinet.
In 1894 werden twee torens met geleidelicht opgetrokken ten behoeve van de scheepvaart. Het laagste licht bevond zich in een stalen constructie op een duintop ten westen van het latere Koninklijke Domein, op een hoogte van 17,40m boven de zeespiegel. Het hoogste licht bevond zich achter de duinengordel, in een stalen toren op een hoogte van 23,40m boven de zeespiegel. Deze toren rustte op een hardstenen onderbouw. Binnen in de toren was er een metalen wenteltrap van 168 treden. In de twee torens zat geen draaiende lichtbron zoals bij vuurtorens, maar enkel een vast wit licht. Hoog en laag licht stonden zo opgesteld dat zij op één lijn het midden van het Westervaarwater van de Stroombank aanduidden.
Dicht bij de hoogste lichttoren werd een woning gebouwd voor de lichttorenwachter. Het gebouw is opgetrokken met rode en gele bakstenen, in de typische stijl van de huisjes nabij spoorwegovergangen. Later zal deze woning door Prins Karel omgevormd worden tot een gastenverblijf (de huidige villa Bastien). In de onmiddellijke omgeving staat ook een klein vierkant gebouwtje dat de brandstofvoorraad voor de lichten bevatte, het zogenaamde ‘petrolkot’.
Op de wandeldijk ‘La Corniche du Nord’ (tussen Oostende en Middelkerke) werd in 1897 een dubbele tramlijn geopend. In 1904 werd de wandeldijk tussen Middelkerke en Mariakerke omgebouwd tot een vaste zeedijk, waarop in 1908 een verharde rijweg werd aangelegd. Toen werden ook de tramsporen, die dicht tegen de duinen lagen, naar zeezijde verplaatst.
In 1904 werd op perceel 234 een nieuwe woning gebouwd, die nu de woning van de huisbewaarder omvat.
Koning Leopold II kocht in de periode 1902 – 1903 een aantal eigendommen nabij Raversijde aan als ‘dépendances’ van de Koninklijke Chalet te Oostende. Deze gronden waren gelegen op de wijk Walraversijde, tussen de Nieuwpoortsesteenweg en de Duinenstraat. Ze vormden de kern van het Koninklijk Domein Raversijde, dat later door Koning Albert en vooral door Prins Karel gevoelig uitgebreid werd.
Op vraag van Leopold II ontwierp de Noorse architect Finn Ivar Andreas Knudsen (1864 – 1911) de Koninklijke Stallen te Oostende en drie gebouwen op zijn domein te Raversijde. Knudsen werkte hiervoor samen met de Noorse houtfirma Thams & Co (Trondheim), een firma die gekend was voor haar prefab-woningbouw in Scandinavische heimatstijl, met veel reminiscenties naar de Vikings (de zogenaamde ‘Dragestil’). De plannen werden in 1902 voorgelegd en goedgekeurd. De metselwerken - een bakstenen onderbouw en een bouwplateau met hardstenen plint - startten in mei 1902 onder leiding van architect Alexandre Marcel en werden uitgevoerd door Jean Fichefet & Frères (Brussel). In april 1904 werd gestart met de assemblage van de Noorse chalet en het tuinpaviljoen.
De Noorse chalet, 11 op 19m groot, werd ingericht met een massieve open haard en meubilair dat door de architect ontworpen was in de stijl van de streek van Telemark. Het houten meubilair was overvloedig versierd met snijwerk en in felle kleuren geschilderd. Twee zijdelingse brede trappen gaven vanaf de Zeedijk toegang tot de chalet. De constructie was niet erg groot en zeker niet bedoeld voor een uitgebreid en langdurig verblijf, eerder voor ‘een dagje uit’ waarbij de koninklijke gasten ’s avonds terug naar Oostende trokken. De massieve bakstenen onderbouw is vandaag de dag nog steeds zichtbaar vanaf de Zeedijk. Het tuinpaviljoentje, 3,70 op 4m groot met één etage, was gebaseerd op een ‘Stabur’, een typisch paviljoen uit Noorwegen dat doorgaans dienst doet als proviandschuurtje. Door hun mooie ligging trokken beide gebouwen de aandacht van de wandelaars en de tramreizigers. Ten zuiden van de Duinenstraat, uit het zicht van de wandelaars op de dijk, verrees nog een houten Noorse woning bestemd voor de huisbewaarder. Dit gebouw, 10 op 12m groot, omvatte onder meer een keuken, wasplaats en strijkkamer.
De omgeving werd door de Franse tuinarchitect E. Lainé omgevormd tot een ‘lusttuin’. In 1906 werden door Alexandre Marcel twee vijvers aangelegd. Het park kreeg de functie van experimentele boom- en plantenkwekerij. Dichtbij de Duinenstraat werden broeikassen gebouwd. Vanaf de Nieuwpoortsesteenweg werd in 1905 een lange brede weg aangelegd, dwars door het zuidelijke parkgedeelte tot aan de Duinenstraat.
Vlakbij de Duinenstraat werden paardenstallen gebouwd, die tevens de aanzet vormden voor het brugje over de Duinenstraat. Op die manier werd de brede laan van het zuidelijke parkgedeelte verbonden met het andere deel van het koninklijke domein. Deze paardenstallen zijn nog steeds aanwezig.
Deze gronden en gebouwen werden op 8 november 1904 toegevoegd aan de bezittingen van de ‘Fondation de la Couronne de l’Etat Indépendant du Congo’, in 1906 aan de bezittingen van de ‘Onafhankelijke Congostaat’. Er werd uitdrukkelijk gestipuleerd dat deze gronden voorbehouden dienden te blijven om bomen en planten te kweken. Door de wet van 18 oktober 1908 maakten ze voortaan deel uit van de ‘Koninklijke Schenking’. In 1909 werd ook de duinengrond met de Noorse chalet stilzwijgend eigendom van de Koninklijke Schenking. De Civiele Lijst van de Koning stond in voor het onderhoud van het geheel. Na de dood van Leopold II verbleef ook Koning Albert regelmatig in Raversijde. In de zomer van 1913 ontving hij er aartshertog Franz-Ferdinand van Oostenrijk met zijn echtgenote. Albert kocht op 1 mei 1914 de gronden aan ten westen van het Koninklijke Domein (delen van perceel 230).
Tijdens de Eerste Wereldoorlog bouwde het Duitse Marinekorps de Batterij Aachen uit op het domein (zie verder) ten koste van onder meer alle gebouwen. De Noorse Chalet werd op 15 december 1914 door de Duitsers in brand gestoken, omdat het een voor de hand liggend herkenningspunt voor de Britse marine betekende. Om dezelfde reden werden de twee lichttorens in het voorjaar van 1915 omvergetrokken. De onderbouw van het tuinpaviljoen werd door de Duitsers omgevormd tot observatiepost. De woning van de huisbewaarder raakte zwaar beschadigd.
In het interbellum werd het domein een aantrekkingspool voor ‘fronttoeristen’. In 1923 werden de stukken en alle ijzerwerk van de Batterij Aachen openbaar als schroot verkocht. In de verkoopsvoorwaarden stond uitdrukkelijk vermeld dat de stukken voorzichtig ontmanteld moesten worden, zonder schade aan de constructies te berokkenen. Gedurende meer dan tien jaar bleef het Koninklijk Domein Raversijde onaangeroerd, maar vanaf 1930 kreeg de 27-jarige Prins Karel interesse voor het domein. Hij kocht onder meer een uitgestrekt duinengebied ten westen van Koninklijk Domein aan (percelen 230U3 en 230P3). In 1931 werden de laatste resten van de lichttorens opgeruimd. In 1934 werd de zwaar vervallen Noorse woning van de huisbewaarder in het park afgebroken. Materiaal van deze constructie werd door Prins Karel gerecupereerd voor de bouw van onder meer een loods en een garage. Het huis van de lichttorenwachter werd summier heringericht en diende hem sporadisch tot verblijf. De omgeving werd verfraaid en terrasvormig beplant, terwijl ook het parkgedeelte werd herbebost.
Na de dood van Koning Albert verwierf Prins Karel de volledige eigendom van zijn vader. Het oorspronkelijke domein van Leopold II bleef echter eigendom van de Koninklijke Schenking.
In de duinen, toebehorend aan baron Goffinet werd het zogenaamde vissershuisje gebouwd, een klein bakstenen paviljoen waar gasten werden ontvangen. De oude mandenvlechterswoning, waar baron Goffinet soms verbleef, kreeg haar definitief uitzicht, met groen-oranje beschilderde luikjes. Opmerkelijk zijn de talrijke dakkapelletjes en de gevels met een hoogst eigenaardig stucwerkpatroon, dat de afdruk van de golven op het strand wil nabootsen. Naast het huis Boncquet werd een brede inrijpoort, een garage en een appartement voor de chauffeur opgericht (de huidige inkomhal van het memoriaal).
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwden de Duitsers heel wat militaire constructies op het domein, die ingeschakeld werden in de Atlantikwall (zie verder). De batterijchef, Oblt. Koppe, nam in 1942 zijn intrek in het vissershuisje, de andere officieren in de villa van de Prins. De woning van baron Goffinet werd ingericht als mess voor de onderofficieren. De garage werd omgevormd tot keuken. Ernaast werd in 1941 een ruime zaal opgetrokken, die als kantine dienst deed. In het voorjaar van 1944 werd een nieuwe constructie opgericht als ‘Schreibstube’.
Het domein liep opnieuw zware schade op. Op uitdrukkelijk verzoek van Prins Karel werden de Duitse verdedigingswerken na de oorlog niet afgebroken. Het domein werd wel ontmijnd door het Belgische leger, geholpen door Duitse krijgsgevangenen. De overgebleven artilleriestukken en toebehoren werden in het najaar van 1946 weggehaald.
Tijdens zijn Regentschap breidde Prins Karel stelselmatig zijn eigendom uit. Zo werd hij dankzij een akkoord met de Koninklijke Schenking op 17 december 1949 eigenaar van het oorspronkelijke domein van Leopold II. Tijdens en onmiddellijk na het Regentschap werden de gebouwen opgeknapt. Het aanbrengen van (valse) steunberen moest een zekere eenheid brengen in het geheel. Drie Duitse gebouwen in het park kregen een bestemming als opslagplaats voor meubels, schilderijen, tapijten en andere goederen die de Prins liet overbrengen uit het Koninklijk Paleis. De Duitse kantine werd uitgebouwd tot de zogenaamde ‘Vlaamse Zaal’ (verwijzend naar een zaal die Prins Karel had ingericht in het Koninklijk Paleis te Brussel als privaat museum). De voormalige Duitse ‘Schreibstube’ werd in 1955 omgevormd tot de pingpongzaal (huidige villa Goffinet). Ook de bouw in 1964 van de zogenaamde 'Muur van Allard', gekenmerkt door imitatiekantelen en bedoeld om de krachtige zeewind af te zwakken, deed het uitzicht van het domein sterk veranderen. In 1965 werd in het park een open zwembad aangelegd dichtbij de caravan die de Prins gebruikte als buitenverblijf. De open vlakte tussen de vijvers werd geëgaliseerd om als golfterrein te kunnen gebruiken.
Prins Karel vestigde zich in de oude mandenvlechterswoning die voordien door baron Goffinet bewoond was. Binnenin bestaat het gebouw uit kleine, overvolle ruimten. Overal herinneren schuifdeuren, hangkastjes en patrijspoorten aan de marine. De Prins had een groot deel van zijn jeugd doorgebracht op de schepen van de Britse 'Navy.' Tussen de stijlmeubels (onder meer afkomstig van Napoleon Bonaparte) stonden talrijke aparte snuisterijen in porselein. Elke beschikbare plaats aan de muur werd ingenomen door schilderijen, gravures of bronzen sierelementen. Aan de plafonds hing een collectie sabels en vuurwapens. Elementen van een modelspoorweg die op het Koninklijk Paleis een volledige kamer innam, werden over de ganse woning verspreid. Overal stonden schilderwerken van de Prins opgestapeld. Naast de woning werd een houten bibliotheek aangebouwd, die een enorm aantal boekbanden bevatte (afgebroken in 1987). Opvallend is de beschildering van de gebouwen. De overheersende okergele hoofdkleur werd gebroken door het groen en oranje van de luiken. Villa 2 werd uitgevoerd in blauw en rood, met een uiterst ingewikkelde beschildering van het dak, naar verluidt geïnspireerd op de kleurrijke geglazuurde dakpannen in de Bourgogne. Deze woning werd in 1950 ingericht voor schilder Alfred Bastien, die na de dood van baron Goffinet de vertrouwenspersoon van Prins Karel werd. Centrale binnenplaats met buste van de Prins-Regent naar ontwerp van A. Dupagne (1895-1961).
Al deze tijd bleven de duinen onaangeroerd, bunkers werden als opslagplaats gebruikt of werden dichtgemetseld, verbindingsgangen verzandden, munitie bleef tot in 1985 op het domein liggen. Gebouwen takelden af door gebrek aan personeel en onderhoud.
Het domein behoorde vanaf januari 1971 tot het grondgebied van Oostende. Toen de Oostendse gemeenteraad een spoedprocedure wou inzetten om het domein te onteigenen, stelde de Prins zijn eigendom op 19 januari 1980 te koop, in de hoop dat de Koninklijke Schenking of de Staat zijn domein aankocht. Uiteindelijk werd het domein op 12 december 1981 verkocht aan het Ministerie van Openbare Werken. Het Bestuur der Waterwegen kocht het noordelijke gedeelte, de Dienst Groenplan het zuidelijke park. Prins Karel behield het vruchtgebruik. Hij overleed op 1 juni 1983. Na zijn dood werden alle gebouwen ontruimd op last van de erfgenamen.
Door een samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Regie der Gebouwen en het bestuur van de Provincie West-Vlaanderen werd het voormalig Koninklijk Domein in zijn vroegere staat hersteld, uitgebreid en opengesteld voor het publiek. De bestaande gebouwen werden vanaf 1988 ingrijpend gerestaureerd door de Regie der Gebouwen. De uitbating van het ‘Memoriaal prins Karel’, op 7 juli 1992 plechtig onthuld, wordt verzorgd door de Provincie West-Vlaanderen. Op 24 juni 2000 werd de archeologische site ‘Walraversijde 1465’ officieel voor het publiek geopend.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de Belgische kust verdedigd door het Duitse Marinekorps. Langsheen de kuststrook, tussen Raversijde en de Nederlandse grens, waren een veertigtal batterijen opgesteld in de nabijheid van havens of op en achter duinengordels, met kanonnen van heel divers kaliber, gaande van licht afweergeschut van 8,8cm tot de zwaarste scheepskanonnen van 38cm. Deze batterijen moesten de geallieerden van de kust weghouden, het eigen scheepvaartverkeer beschermen en de toegang tot de marinebasissen van Oostende, Zeebrugge en Brugge dekken. Tussen de batterijen bevonden zich kleine infanteriestellingen, bewapend met mitrailleurs en omgeven door prikkeldraad. Grote schijnwerpers en kanonnen met lichtgevende munitie konden in een ogenblik de ganse kuststrook verlichten. Dit uitgebreide defensiesysteem zou twintig jaar later als model gebruikt worden voor de uitbouw van de Atlantikwall.
Op het Koninklijk Domein te Raversijde werd de Batterij Aachen uitgebouwd. De stelling was eind april 1915 volledig afgewerkt. Reeds op 5 mei beschoot de batterij de Franse batterijen bij Nieuwpoort. De batterij was ingedeeld bij de 'Westbatterijen’ (Aachen, Antwerpen, Beseler, Cecilie) en behoorde tot de ‘Artillerieabschnitt West’.
In het begin van de oorlog werden de Westbatterijen vooral vanuit zee beschoten, door Britse schepen, zoals op 19 september 1915 toen Aachen het zwaar moest ontgelden. Het gevaar kon evengoed vanuit het binnenland komen. Op 6 oktober 1916 berokkende een intensieve geallieerde beschieting vanaf het IJzerfront zware schade aan de batterij. Naar aanleiding van deze beschieting werden enkele maatregelen genomen, zoals de versterking van de houten manschappenverblijven en de beveiliging van de munitieruimtes met pantserdeuren.
Als meest westelijk gelegen batterij fungeerde deze stelling niet enkel als kustverdediging (zoals tijdens de Britse pogingen op 23 april en 10 mei 1918 om de haven van Oostende te blokkeren), maar werd ze ook ingezet om de geallieerde stellingen langs de IJzer onder vuur te nemen. Op 16 oktober 1918, tijdens het Geallieerde Bevrijdingsoffensief, werden de stellingen van de Batterij Aachen verlaten en werden de kanonnen onklaar gemaakt.
De stellingen van Batterij Aachen waren omgeven door één à twee gordels prikkeldraad van vijf tot zeven meter breed. Deze werden aangevuld met mitrailleursnesten, die zowel de voor-, achter- als zijkanten moesten dekken. Drie mitrailleurposten op de zeedijk zorgden voor bescherming tegen luchtaanvallen. Links van de Batterij Aachen bevonden zich infanteriestellingen en vier oude 'Wahrendorff' kanonnen, te Luik vervaardigd in 1865. Deze verouderde stukken op wielen waren in opvallende bonte kleuren geschilderd. Ze dienden enkel als afleiding voor vijandelijke vliegtuigen. De ingang van de batterij lag langs de Zeedijk, dicht bij de linkse observatiebunker. Het ijzeren hekken, dat oorspronkelijk de ingangspoort van het Koninklijk Domein was, werd geflankeerd door twee Britse zeemijnen, die op versierde sokkels rustten. Op de linkse zeemijn was de naam ‘AACHEN’ geschilderd, op de rechtse stond ‘GOTT STRAFE ENGLAND’. Tot in 1992 lagen er nog steeds twee zeemijnen bij deze poort, maar deze dateerden uit de Tweede Wereldoorlog.
De eigenlijke batterij bestond uit vier stukken scheepsgeschut (type 15cm S.K. L/40), vervaardigd in 1901. Ze waren opgesteld op versterkte, nagenoeg vierkante betonnen platforms, wogen 40 ton en hadden een bereik van 18 kilometer. Deze beddingen, evenals de nabijgelegen munitieruimtes, zijn bewaard gebleven. Ze werden met mekaar verbonden via een dubbel smalspoor langs de bestaande holle weg (die naar de Koninklijke Chalet leidde). Dit smalspoor diende om de munitie aan te voeren vanuit twee centrale munitiedepots, die in oktober 1918 vernietigd werden. De wanden van de holle weg waren bekleed met hout om verzanding tegen te gaan. Links en rechts van deze kanonnen werden twee commando- en observatiebunkers opgetrokken, eveneens bewaard. Vanuit deze bunkers vertrokken de communicatielijnen naar de stukken. De linkerobservatiebunker werd in 1917 ingrijpend verstevigd door het aanbrengen van een zware supplementaire luifel, omdat ze toen ook gebruikt werd als ‘Hauptstand West’ voor de Batterij Deutschland (Bredene) en bijgevolg kostbare meetapparatuur bevatte. In 1941 werd deze observatiepost opnieuw gebruikt door waarnemers van de Hannover-batterij, die in Leffinge was gestationeerd. De rechtse observatiebunker werd tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikt door artilleriewaarnemers van de batterij Hannover (Leffinge) en werd toen sterk aangepast.
Wegens de toenemende beschietingen met zwaar kaliber moest iedere batterij vanaf 1916 over minstens één bomvrije schuilplaats beschikken, die ook hier bewaard gebleven is. Houten constructies werden na de oorlog door omwonenden ontmanteld: het hout werd als brandhout gebruikt. Zo zijn de meeste manschappenverblijven verdwenen: deze waren in het zand uitgegraven, opgetrokken met houten balken en bedekt met ijzeren platen waarop een laag zand was aangebracht. Een houten wachtlokaal langs de Duinenstraat en een houten medische post met een verbandkamer, een ziekenzaal met twintig bedden en een woonruimte voor de arts zijn eveneens verloren gegaan. Ook de elektrische leidingen, schakelborden, verlichting en de volledige inboedel ondergingen hetzelfde lot, net zoals de houten wanden van de loopgraven. Het merendeel van de loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog werd tijdens de Tweede Wereldoorlog hergebruikt en verstevigd met bakstenen metselwerk.
In de batterij werden drie waterputten geboord. Eén hiervan droeg de naam ‘Barbara Brunnen’ en is bewaard gebleven. De H. Barbara was de patrones van de artilleristen. In de omgeving van deze bron waren houten manschappenverblijven opgetrokken.
De Batterij Aachen (net als andere batterijen) werd op het einde van en na de oorlog vaak bezocht door belangrijke politieke leiders en hoge militairen, die het Duitse defensiesysteem onderzochten en analyseerden. Het Duitse verdedigingssysteem werd als een meesterstuk in militaire vestingbouw beschouwd.
Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwden de Duitsers verschillende bunkerlinies, elke keer met andere bunkertypes. Aan de grens met Duitsland en Polen bijvoorbeeld had men vanaf 1935 de Ostwall. Vanaf 1938 bouwden ze langs de grenzen met Frankrijk en België de Westwall en gedurende de oorlog werd de Atlantikwall (Golf van Biscaje tot aan de Noordkaap) en de Südwall (Middellandse Zee) gebouwd.
De Atlantikwall was een Duitse verdedigingsstelling langs de westelijke kusten van Europa, die tijdens de Tweede Wereldoorlog werd uitgebouwd met talrijke geschutstellingen, bunkers, loopgraven en andere structuren. Deze verdedigingswerken werden ingeplant in steunpunten van verschillende grootte, sterkte en samenstelling, al naargelang de strategische waarde die aan de plaats werd toegekend. Zowel de landmacht, de zeemacht als de luchtmacht bouwden hun eigen steunpunten uit.
In de zomer van 1942 werd de bouw van 15.000 bunkers bevolen. Om dit gigantische project binnen een zo kort mogelijke tijd te verwezenlijken, moest men systematisch te werk gaan. Bijna elke bunker die er gebouwd werd, was van een bepaald type, waarvan er een standaardbouwplan, een ‘Regelbau’ bestond, met tekening en opgave van nodige materialen en manuren per constructie. Elk ontwerp kreeg een nummer, bijvoorbeeld Regelbau 630 voor een mitrailleurbunker. Dat nummer wordt nog altijd aangewend als men over Duitse bunkersites bespreekt. ‘
Tussen de overblijfselen van de Aachen-batterij uit de Eerste Wereldoorlog bouwden ‘Festungspioniere’ een groot aantal manschappenverblijven en bijhorende accomodatie, waaronder lichte munitie- of voorraadbunkers en een medische hulppost. Ze kregen namen mee van componisten (Händel, Bach, Mozart, Haydn, Millöcker,...) en maakten deel uit van het Stützpunkt Bensberg. De observatieposten van de voormalige Batterij Aachen werden in gebruik genomen door artilleriewaarnemers van de Batterij Hannover, gelegen te Leffinge. Stützpunkt Bensberg situeerde zich tussen de overgebleven flankeringsbunker met bijhorende geschutstellingen (nr. 16, 16a en 16b) en in oostelijke richting tot aan het gebouw dat vroeger Jan van Gent werd genoemd, dus buiten het huidige domein Raversijde.
De batterij Saltzwedel-neu, in de westelijk gelegen duinstrook uitgebouwd in 1941, maakte deel uit van de ‘Marine Artillerie Abteilung 204’ (M.A.A. 204), die verschillende batterijen had opgericht langsheen de Vlaamse kust. De batterij werd genoemd naar een bevelhebber van een onderzeeër, Reinhold Saltzwedel, die in 1917 het leven liet. Oorspronkelijk was deze batterij op het domein van Prins Karel gebouwd om de haven van Oostende te beschermen. Later, vanaf eind 1942, zou de batterij ingeschakeld worden in het verdedigingssysteem van de Atlantikwall. Men sprak nu van het steunpunt Tirpitz, genoemd naar een Duitse admiraal uit de Eerste Wereldoorlog. Omwille van de oprukkende Canadese troepen werd de batterij op 7 september 1944 ontruimd en werd het geschut onklaar gemaakt.
De batterij strekte zich deels ten westen van het huidige domein Raversijde uit, tot vijftig meter vóór de Kalkaertstraat. In het stuk buiten het domein werden de constructies bovengronds grotendeels afgebroken. Vandaag de dag is het grootste deel van de batterij dat binnen het koninklijk domein gelegen was, bewaard gebleven dankzij de uitdrukkelijke wens van Prins Karel om deze militaire werken te behouden: onder meer een centrale observatie- en commandobunker, drie van de vier open geschutsbeddingen met bijhorende munitiebunkers, twee van de vier overgebleven bunkers voor 10.5cm kanonnen (R671), één van de twee flankeringsbunkers (R612) en twee grote manschappenverblijven. Hier verbleven normaal gezien 136 mannen.
De batterij bestond oorspronkelijk uit vier stukken Belgisch veldgeschut van 120mm (model 1931, vervaardigd door de fabrieken Cockerill), die in mei 1940 buitgemaakt werden. Na de capitulatie van het Belgische leger op 28 mei 1940 werden de kanonnen opgenomen in de Duitse nomenclatuur als type K370(b). Geplaatst op een spil hadden ze een schootsveld van 360°. Aanvankelijk werden deze kanonnen op houten platformen in het zand geplaatst, later op betonnen beddingen. Tijdens de oorlog werden deze kanonnen nauwelijks gebruikt, behalve tijdens oefeningen. In april 1944 werden de veldkanonnen naar Frankrijk overgebracht en werden enkele van de platforms aangepast voor luchtafweergeschut. In oktober 1943 werd alle geschut in overdekte stellingen opgesteld, dit in navolging van het zogenaamde ‘Schartenbauprogramm’. Vier duikbootkanonnen, type SKC/32U met een kaliber van 10,5cm werden opgesteld in nieuwe geschutsbunkers van het type R671, een type dat heel goed vertegenwoordigd is langsheen de Atlantikwall.
In de duinen werd een kleine vlakte omgevormd tot ‘Appelplatz’. Her en der werden stellingen voor luchtafweergeschut of kleiner geschut (mitrailleurs, mortiers) ingericht. Er stonden drie zoeklichten opgesteld. Overdag verbleven de mannen buiten of in houten barakken, ’s nachts in betonnen manschappenverblijven. Het geheel van stellingen, bunkers en schuilplaatsen werd met mekaar verbonden door een systeem van open en ondergrondse gangen, die in baksteen waren opgetrokken.
Het geheel werd zoveel als mogelijk gecamoufleerd. Zo werd de grasmat van de Wellingtonrenbaan in Oostende gebruikt om de constructies met graszoden te kunnen afdekken. Ook camouflagenetten werden veelvuldig gebruikt. De meeste bunkers of schuilplaatsen waren ingegraven. Stellingen, open loopgraven, enzovoort werden beschilderd met een grillig patroon van gele, groene en paarse vlekken. Op één constructie werden vensters en deuren geschilderd en een vals dak gemonteerd.
Bron: Beschermingdossier DW002443 (2009)
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2009: Domein Raversijde met Memoriaal Prins Karel en Atlantikwall [online], https://id.erfgoed.net/teksten/130231 (geraadpleegd op ).
"Domein Raversijde" met "Memoriaal Prins Karel", de militaire site van beide Wereldoorlogen en archeologische site (het gedeelte van de Duinenstraat dat door het domein loopt, is beschermd als landschap bij K.B. van 05.05.1959).
De historische kern van dit domein, tussen de Nieuwpoortsesteenweg en de Duinenstraat, werd in 1902-1903 aangekocht door Leopold II (regeerperiode 1865-1909), inpachtgeving van de duinenstrook ten noorden van de Duinenstraat door de staat. Dit domein werd later door Albert I (regeerperiode 1909-1934) en prins Karel (regentschap 1944-1950, gestorven in 1983) die het domein vanaf 1950 bewoonde, uitgebreid. In 1903-1904, bouw in de duinen van houten koninklijke chalet, tuinpaviljoen en paardenstallen in Scandinavische Jugendstil naar ontwerp van de Noorse architect I.A. Knudsen (nog restant schuinoplopende bakstenen sokkel aan de Zeedijk). Het "Park 1900" (ten noorden van de Nieuwpoortsesteenweg) met waterpartijen gaat terug op een lusttuin met experimentele boom- en plantenkwekerij van 1904 naar ontwerp van de Franse tuinarchitect E. Lainé (heraanleg in het tweede kwart van de 20ste eeuw). In 1908 wordt het domein samen met Kongo Vrijstaat opgenomen in de Koninklijke Schenking.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog, inname van het domein door de Duitsers en bouw van de "Batterij Aachen" (1915) in de duinen door het Marinekorps als onderdeel van de "Westwall" of "Siegfriedlinie" ter verdediging van de Belgische kust en de oostflank van het IJzerfront. Platbranden van twee Noorse gebouwen door de Duitsers; afbraak van de zwaar beschadigde paardenstallen in 1934. Na de Eerste Wereldoorlog, ontwikkeling van het fronttoerisme. Bij de openbare verkoping van het schroot in 1923, expliciete voorwaarde om het ijzerwerk voorzichtig te ontmantelen. Vanaf 1930 aankoop van een aantal percelen (onder meer duinen en het voormalig lichttorenwachtershuis) door prins Karel en diens raadsman baron Goffinet; bouw van 'vissershuisjes' in de duinen van Goffinet.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, nieuwe inname van het domein door de Duitsers; in 1942-1944 bouw van de z.g. "Batterij Salzwedel Neu" en "Salzwedel Alt" respectievelijk op de beddingen van de batterijen "Aachen" en "Antwerpen" als onderdeel van de "Atlantikwall" van de Noordkaap tot de Pyreneeën. De Duitse manschappen worden gelegerd in de bestaande villa's.
Na de Tweede Wereldoorlog, erbarmelijke staat van het domein. Op verzoek van prins Karel worden de Duitse bunkers niet afgebroken. In 1946 verkoop van de domeinen Goffinet aan de Koninklijke Schenking. In 1949 akkoord met de Koninklijke Schenking waarbij Prins Karel deels eigenaar wordt. Rond 1950 renoveren van de gebouwen die een functie als stapelruimte krijgen; aanbrengen van steunberen als uniformerend element. Verkoop van het domein aan de Belgische staat in 1981; overheveling naar het Vlaams Gewest. Vanaf 1988 beheer door de provincie en openstelling voor het publiek; uitbreiding tot 50 hectare.
Het vijftal lage huizen van het "Memoriaal Prins Karel" - achter een lange bakstenen domeinmuur - zijn beeldbepalend vanaf de Duinenstraat. Ze gaan soms terug op een 19de-eeuwse kern en zijn voornamelijk in de jaren 1930 en 1950 drastisch verbouwd. Okergeel beschilderde bakstenen gebouwen - soms met een ruwe bepleistering - in regionalistische stijl geïnspireerd op vissershuisjes, getypeerd door pannen zadeldaken met wisselende nokhoogte, tuitgevels met aandaken, geaccentueerde dakvensters, houtwerk met pseudo-kozijnvensters en kleurrijke luiken, afgeschuinde steunberen. Centrale binnenplaats met buste van de Prins-Regent naar ontwerp van A. Dupagne (1895-1961). De "Vlaamse Zaal" (verbouwde Duitse kantine van de Tweede Wereldoorlog) is ingericht als museum rond de koninklijke familie en prins Karel. Het "Paviljoen van de Prins", vanaf 1950 bewoond door prins Karel zou in kern teruggaan op een mandenvlechterswoning van 1865; huidig uitzicht van circa 1935. Het interieur is ingericht met oorspronkelijke meubels en voorwerpen. Het vissershuisje in de duinen is volledig herbouwd in de jaren 1980. Zogenaamd "Barbara Brunnen", een waterput afgewerkt met natuurstenen fontein, daterend uit de Eerste Wereldoorlog.
Het actueel beeld van de militaire site is overwegend dat van de laatste bouwfase, 1942-1944.
De 800 meter duinen van het "Domein Raversijde" tellen circa zestig militaire constructies, die (voor beide Wereldoorlogen) grosso modo onder te vedelen zijn in een geschuts- en observatielinie aan de Zeedijk, en een achtergeschoven linie voor munitieopslag en personeelsverblijf.
De opvallendste en grootste bunkers zijn die van de eerste linie: een observatiebunker van de "Batterij Aachen", gekenmerkt door massieve vierkante betonblokken, en de geschuts- of artillerieschuilbunkers 'type 671' van de "Atlantikwall" (de gemetselde voet van de Noorse paardenstallen zou in één van deze bunkers bewaard zijn) met typerende afgeronde hoeken. Een aantal personeels-, munitie- en communicatiebunkers - onderling verbonden door middel van soms overwelfde bakstenen gangen (Tweede Wereldoorlog) - kregen een museale inrichting met levensgrote poppen ter illustratie van het soldatenleven tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog (personeelsbunker, bomvrije schuilplaats, bevrijding enzomeer).
Ten zuiden van de Duinenstraat, aansluitende archeologische site met reconstructie van een 15de-eeuws vissersdorp (opgravingen door het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium sinds 1992, reconstructie in 1999-2000. De archeologische sporen en het historisch kader (zie dorpsinleiding) wijzen op een geconcentreerde bewoningszone met een vrij grote sociale stratificatie. Totnogtoe werden de grondvesten van dertien huizen onder meer met tonwaterputten opgegraven en werden er een drietal gereconstrueerd. De blootgelegde grachten wijzen op een structuur met wooneilanden.
Bron: CALLAERT G., DELEPIERE A.-M., HOOFT E., KERRINCKX H. & VANNESTE P. met medewerking van SANTY P. & SNAUWAERT L. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Oostende, Deel IA: Stad Oostende, Straten A-M, Deel IB: Stad Oostende, Straten N-Z en wijken Haven, Hazegras, Opex, Deel II: Deelgemeenten Mariakerke, Raversijde, Stene en Zandvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL6, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Kerrinckx, Hans; Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Delepiere A. & Kerrinckx H. & Hooft E. & Callaert G. 2005: Domein Raversijde met Memoriaal Prins Karel en Atlantikwall [online], https://id.erfgoed.net/teksten/56603 (geraadpleegd op ).