Reeks van veertien burgerhuizen, die tussen circa 1830 en 1859 tot stand is gekomen als een eenheidsbebouwing in neoclassicistische stijl. Volgens kadastrale gegevens bestonden de huizen nummers 2, 4 en 6 reeds in 1835-1837 (oprichting kadaster). Daarvan werd het bouwdossier niet teruggevonden, bouwheer, ontwerper noch aannemer zijn gekend. De overige elf huizen zijn tussen 1846 en 1859 voor eigen rekening opgetrokken door de architecten Henry en Louis Van Cuyck: nummers 8-10 in 1846, nummers 12-14 in 1847, verhoogd met een tweede verdieping in 1848, nummer 24 in 1849, nummers 20-22 in 1850, nummers 16-18 in 1851, en nummers 26-28 in 1859.
De gebroeders Henry en Louis Van Cuyck, zonen van architect Emmanuel Van Cuyck, voerden een gezamenlijke architectenpraktijk van 1845 tot 1859. Beiden bleven vervolgens actief tot begin jaren 1880. In hetzelfde bouwblok realiseerden zij tussen 185 een neoclassicistisch burgerhuis aan de Langegang.
Hoewel in verschillende bouwcampagnes tot stand gekomen was deze huizenrij opgezet als een eenheidsbebouwing, waarbij de oorspronkelijke ordonnantie steeds gerespecteerd werd. Zij wordt gekenmerkt door bepleisterde en beschilderde lijstgevels op een grijs getinte of hardstenen plint, drie bouwlagen hoog onder doorlopende zadeldaken. De uniforme, heden nog intact bewaarde gevelwand wordt geritmeerd door de regelmatige traveeënindeling met hoge rechthoekige vensters en deuren. Het uitzicht als eenheidsbebouwing wordt nog versterkt door cordonvormende lekdrempels van de eerste verdieping, en het doorlopende, klassieke hoofdgestel met houten kroonlijst. Deze laatste, deels met tandlijst, rust veelal op klossen, en in nummers 26-28 op voluutconsoles waartussen casementen. Opmerkelijk is de gelijke ordonnantie van het overal nog oorspronkelijk bewaard gevelschrijnwerk: hoge vleugelramen verticaal verdeeld in vier onderverdelingen, luiken op het gelijkvloers en paneeldeuren met bovenlichten, waarin een ijzeren roedeverdeling is aangebracht. Tot de overige gemeenschappelijke kenmerken behoren de doorgetrokken lekdrempels op de begane grond, en de individuele lekdrempels op de lagere tweede verdieping. Op nummers 16 tot 28 zijn de vensters van de eerste verdieping voorzien van giet- of smeedijzeren parapetten.
De twee middelste panden op nummers 16 en 18, zijn iets drukker uitgewerkt met een geblokte begane grond, consoles onder de lekdrempels van de derde bouwlaag en een architraaf onderbroken door rozetten. Het pand nummer 24 onderscheidt zich door een zijrisaliet in de eerste travee, gemarkeerd door de rechthoekige koetspoort met gekorniste waterlijst, geriemde vensteromlijsting en consoles onder de lekdrempel van de topgeleding, en een gekorniste kroonlijst.
De oudste panden op nummers 2-6 vormen een samenstel van een dubbelhuis van drie traveeën, en twee gespiegelde enkelhuizen van samen vijf traveeën met een blindnistravee in de middenas. Deze laatste worden gemarkeerd door een drie traveeën breed middenrisaliet met gekorniste kroonlijst. De panden door de gebroeders van Van Cuyck op nummers 8 tot 28 vormen, met uitzondering van nummer 24, telkens een samenstel van twee gespiegelde huizen, samen acht (nummers 8-10 en 26-28) of zeven traveeën (nummers 12-14, 16-18 en 20-22) breed, met een symmetrische opstand. De alternering van enkelhuis- en dubbelhuisopstand, respectievelijk drie en vier traveeën, correspondeert bij de nummers 8 tot en met 22 bovendien met een opmerkelijke plattegrond, waarbij het trappenhuis van elke woning steeds uitgespaard is in de aanpalende woning en omgekeerd.
Ook de achtergevels, eveneens bepleisterde en beschilderde lijstgevels met hoge rechthoekige ramen, gelijke traveeënindeling en doorlopende kroonlijsten, bewaren eveneens nog een bijzonder authentiek karakter, nog steeds gevrijwaard van enig aanbouwsel. Bijzonder aantrekkelijk, en tevens uniek op deze centrale ligging in de stad zijn de bewaarde tuinen, van elkaar gescheiden veelal door hagen.
Evenals de gevels getuigen ook de interieurs van een voorname soberheid, een intelligente indeling en een duurzaam materiaalgebruik. In haast alle huizen zijn deze elementen bewaard gebleven: zwart- en witmarmeren vloer in de gang, plankenvloeren in de overige kamers, eenvoudige stucplafonds en marmeren schouwen. Ook het oorspronkelijke schrijnwerk van de binnendeuren, trappen en ingemaakte kasten is haast overal bewaard gebleven.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. & Braeken J. 2018: Eenheidsbebouwing van neoclassicistische burgerhuizen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/280787 (geraadpleegd op ).
Reeks van veertien burgerhuizen, die tussen circa 1830 en 1850 tot stand is gekomen als een eenheidsbebouwing in neoclassicistische stijl. Volgens de gegevens van het kadaster bestonden de huizen nummers 2, 4 en 6 reeds in 1835-1837 (oprichting kadaster). De nummers 8, 10, 12 en 14 komen voor in 1848, de nummers 16 tot en met 24 in 1852.
Hoewel in verschillende bouwcampagnes tot stand gekomen was deze huizenrij opgezet als een eenheidsbebouwing, waarbij de oorspronkelijke ordonnantie steeds gerespecteerd werd. Zij werden gekenmerkt door bepleisterde en beschilderde lijstgevels van drie bouwlagen onder doorlopende zadeldaken. De uniforme, heden nog intact bewaarde gevelwand wordt geritmeerd door de steeds gelijke travee-indeling met hoge rechthoekige vensters en deuren. Het uitzicht als eenheidsbebouwing wordt nog versterkt door de doorlopende kroonlijsten en dorpels en door de gelijke ordonnantie van het overal nog oorspronkelijk bewaard gevelschrijnwerk: hoge vleugelramen verticaal verdeeld in vier onderverdelingen, luiken op het gelijkvloers en paneeldeuren met bovenlichten, waarin een ijzeren roedeverdeling is aangebracht.
De twee middelste gevels, nummers 16 en 18, zijn iets drukker uitgewerkt met een geblokte begane grond, consoles onder de lekdrempels van de derde bouwlaag en een architraaf onderbroken door rozetten.
De alternering van enkelhuis- en dubbelhuisopstand, respectievelijk drie en vier traveeën, correspondeert bij de nummers 8 tot en met 22 bovendien met een opmerkelijke plattegrond, waarbij het trappenhuis van elke woning steeds uitgespaard is in de aanpalende woning en omgekeerd.
Ook de achtergevels, eveneens bepleisterde en beschilderde lijstgevels met hoge rechthoekige ramen, gelijke travee-indeling en doorlopende kroonlijsten, bewaren eveneens nog een bijzonder authentiek karakter, nog steeds gevrijwaard van enig aanbouwsel. Bijzonder aantrekkelijk, en tevens uniek op deze centrale ligging in de stad zijn de bewaarde tuinen, van elkaar gescheiden veelal door hagen.
Evenals de gevels getuigen ook de interieurs van een voorname soberheid, een intelligente indeling en een duurzaam materiaalgebruik. In haast alle huizen zijn deze elementen bewaard gebleven: zwart- en witmarmeren vloer in de gang, plankenvloeren in de overige kamers, eenvoudige stucplafonds en marmeren schouwen. Ook het oorspronkelijke schrijnwerk van de binnendeuren, trappen en ingemaakte kasten is haast overal bewaard gebleven.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 2015: Eenheidsbebouwing van neoclassicistische burgerhuizen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/169266 (geraadpleegd op ).
Rijhuizen met afwisselend enkelhuis- en dubbelhuisopstand van drie of vier traveeën en drie bouwlagen onder zadeldaken (pannen). Laat-classicistische bepleisterde en beschilderde lijstgevels, opgevat als eenheidsbebouwing, te dateren in de eerste helft van de 19de eeuw. Twee middelste gevels, nummers 16 en 18 een ietsje drukker uitgewerkt op een geblokte begane grond, met consoles onder de lekdrempels van de derde bouwlaag en een architraaf onderbroken door rozetten. Verder vertonen alle huizen een zelfde ordonnantie met rechthoekige vensters en deur met bovenlicht, waarin vaak bewaarde oorspronkelijke roedeverdeling en bewaarde luiken op de begane grond.
Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Eenheidsbebouwing van neoclassicistische burgerhuizen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/6226 (geraadpleegd op ).