Teksten van Historische hoeve Hof ten Bossche

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/74013

Historische hoeve Hof ten Bossche ()

Het Hof ten Bossche is een imposante historische hoeve, die tot 1951 in gebruik was als pachthoeve en zich situeert in een landschappelijk opmerkelijke omgeving in de zuidwestelijke uithoek van Opbrakel, op de hoge kouterrug nabij het Brakelbos.

De geïsoleerde hoevesite is vanuit het westen bereikbaar via een tot voor de hoeve lopende gekasseide toegangsweg waarvan het tracé minstens opklimt tot de 17de eeuw. Voorbij de stompe hoek passeert de kasseiweg een bijhorende boomgaard en lager gelegen vijver (ten noorden) en gaat vervolgens over in de deels gekasseide en deels aarden landweg, de Hof ten Bosscheweg, die tot de kleine woonkern Pullem loopt (ten noordoosten).

Het historische Hof ten Bossche, waarvan de naamgeving gelieerd is aan de 14de-eeuwse heerlijkheid en waarvan de gesloten configuratie minstens teruggaat tot het midden van de 17de eeuw, omvat een architecturaal waardevol gebouwenbestand uit de 17de eeuw, de jaren 1790-1791, 1793 en 1805.

Historiek

Het ontstaan van het Hof ten Bossche klimt op tot de 14de eeuw, wanneer het goed Ten Bossche ook gekend als “Court au bois” na een erfdeling in 1320 onder de zonen van de heer van Opbrakel een zelfstandige heerlijkheid wordt. Het nieuwe achterleen bleef afhankelijk van de hoofdheerlijkheid Opbrakel maar verkreeg wel alle belangrijke heerlijke rechten, zoals een vierschaar. De hoevesite Hof ten Bossche groeide uit tot één van de grootste landbouwexploitaties in de regio en vormde de kern van de heerlijkheid. Via het hof beheerden de heren van Brakel hun eigendommen, waaronder het omringende Brakelbos. Zij en ook latere bezitters woonden echter nooit op het hof. Zij resideerden voornamelijk in Oudenaarde, Gent of Brussel.

Het gedetailleerde kaartboek van Opbrakel, door P. Hoelman vervaardigd tussen 1651-1654, bevat de oudst gekende figuratieve voorstelling van het Hof ten Bossche. Het toont de hoevesite met gesloten configuratie, functioneel ingeplante gebouwen - zowel in steen als in vakwerk - rondom een rechthoekige binnenplaats. In het midden stond een nu verdwenen stenen (duiven?)toren ter hoogte van de latere mestvaalt. De configuratie, een deel van het stenen boerenhuis en het tracé van de toegangsweg uit deze 17de-eeuwse periode zijn tot op heden bewaard.

Het Hof ten Bossche bleef tot ver in de 17de eeuw eigendom van de familie van Brakel. In de tweede helft van de 18de eeuw kwam de heerlijkheid met pachthoeve en gronden, na verschillende eigendomswissels en rechtszaken, toe aan Jan Joseph Walckiers (1740-na 1799), heer van Galmaarden en Loenhout, grootgrondbezitter en speculant. Hij investeerde fors in het Hof ten Bossche en vernieuwde het pachtgoed aanzienlijk na de Brabantse Omwenteling. In de jaren 1790 realiseerde hij een nieuw boerenburgerhuis, een imposante langsschuur, een voor hem voorbehouden paardenstal met remise en wellicht ook de toegangspoort en het wagenhuis. Dit bouwproject bepaalde het actuele uitzicht van het Hof ten Bossche.

Na het einde van het ancien régime kwam Walckiers in financiële problemen en werden als zijn bezittingen noodgedwongen verkocht. Het Hof ten Bossche met het Brakelbos kwam daarop in handen van de Gentse rentenier, politicus en grootgrondbezitter Thadée van Saceghem (1767-1852) die een groot deel van Opbrakel bezat. Het Hof ten Bossche verloor zijn bevoorrechte positie als heerlijke zetel, maar bleef een grote en voor de regio belangrijke pachthoeve van waaruit het beheer van het omringende landschap en een intensief bosbeheer gebeurden.

Omstreeks 1855 werden na een openbare verkoop Van Saceghems eigendommen verworven door Jan-Baptist Rombaut, notaris te Nederbrakel, wiens nazaten het Hof ten Bossche tot 1951 behielden. In de loop van de 19de en het begin van de 20ste eeuw verkleinde geleidelijk het areaal van het Hof ten Bossche als pachthoeve en verminderde de band met het Brakelbos. Het feitelijke beheer van het Brakelbos vanuit het Hof ten Bossche werd in het midden van de 20ste eeuw stopgezet toen de pachthoeve, na verkoop in 1951 aan verwanten van de pachters, een zelfstandig gemengd landbouwbedrijf werd.

Midden jaren 1980 vernielde een hevige brand de grote langsschuur. Ternauwernood bleven het hof en de overige gebouwen gespaard. Na de bouw van een nieuwe langsschuur in 1986 werden de landbouwactiviteiten verder gezet.

Beschrijving

Algemeen voorkomen, erf en toegangspoort

Het Hof ten Bossche omvat overwegend gewitte bakstenen hoevegebouwen op een gepikte plint; met een min of meer rechthoekige aanleg rondom een ruime gekasseide binnenplaats. De vroegere centrale mestvaalt is nu binnen de oude contouren voorzien van beplanting. Een immense oude blauwe regen op brede stam die begint bij het 17de-eeuwse boerenhuis en langsheen de erfgevel van het boerenburgerhuis groeit, wordt geleidt naar de beplante mestvaalt.

De noordoosthoek van het erf is afgesloten door een wellicht eind-18de-eeuwse schuingeplaatste rechthoekige toegangspoort met hardstenen negblokken, onder een houten latei met ezelsrug (kunstleien).

Woonvleugel

De voorste vleugel (ten noorden) palend aan de toegangsweg en georiënteerd naar de vallei, omvat het woongedeelte. Deze woonvleugel is een samenstel van meerdere gebouwen uit diverse bouwperiodes: een éénlaags 17de-eeuws boerenhuis op de noordoostelijke hoek, een centraal hoger boerenburgerhuis van 1790-1791 gebouwd door Walckiers én de vroegere stal annex remise van de heer ten noordwesten.

17de-eeuws boerenhuis

Het deels bewaarde 17de-eeuwse boerenhuis neemt de noordoostelijke hoek in. Een verweerde zandstenen gevelsteen in de oostelijke zijpuntgevel, vermoedelijk vroeger met het wapenschild van de heren van Brakel gevat in een barokke randversiering, dateert uit de bouwperiode. Dit boerenhuis telt drie traveeën en één bouwlaag onder een steil pannen zadeldak. Het is opgebouwd uit baksteen met verwerking van zandsteen onder meer in de hoekkettingen aan weerskanten van de oostelijke zijpuntgevel, in de dorpels van de smalle getraliede rechthoekige vensters en in de omkadering van de keldergaten in de voorgevel. De gevelankers met krul in de beide lijstgevels onder een dakoverstek, waarvan de houten dakvoet rust op een verzorgde geprofileerde consolenrij (zogenaamde ‘hondjes’), zijn typerend voor de 17de eeuw. De smalle rechthoekige getraliede vensters in de voorgevel zijn de oorspronkelijkste muuropeningen. De drie diepe hoge vensters met luikduimen op hardstenen dorpel, waarvan één boven de met een houten luik afgesloten buitenkeldertrap, in de erfgevel sluiten stilistisch aan met deze van het 18de-eeuwse boerenburgerhuis.

Een lage aanbouw onder lessenaarsdak tegen de oostelijke zijgevel incorporeert een lemen bakoven die inwendig is aangesloten op het rookkanaal van het boerenhuis. Deze oven vervangt het vroegere vrijstaande bakhuis dat meer noordelijk op het beboomde voorerf stond en in het midden van de 20ste eeuw verdween.

Interieur. Een tongewelfde kelder met kaarsnis of maziergat onder de oostelijke travee van het boerenhuis is bereikbaar via de buitenkeldertrap aan erfzijde. Deze kelder is één van de oorspronkelijk twee kelders in het 17de-eeuwse gebouw, waarboven zich ook de meest authentieke ruimtes bevinden. Zo herbergt de zuidoostelijke kamer op de begane grond tegen de oostelijke buitengevel een brede 17de-eeuwse gotische haard met fraaie geprofileerde zandstenen haardwangen. De schouwboezem is eenvoudig gestuukt. De kamer is voorts overdekt door een oorspronkelijke samengestelde balklaag, waarvan een zware moerbalk met een verzorgde gedecoreerde balkzool (wolfstandmotief/voluutmotief) deels boven een tussenmuur zit. De balklaag is eveneens bewaard in de noordoostelijke achterkamer en loopt mogelijk door onder de jongere verlaagde plafondafwerking. In de achterkamer is er ook nog een typische rode tegelvloer en een afbuigend rookkanaal aanwezig. De zolder is voorzien van een oude spantenstructuur en betegelde zoldervloer.

Boerenburgerhuis 1790-1791

Het centrale boerenburgerhuis, ten westen palend aan het boerenhuis, domineert de noordvleugel. Het hoge gebouw van vijf traveeën en twee bouwlagen onder leien zadeldak met dakklokje, opgetrokken in 1790-1791 door Walckiers, wordt aan de voorzijde voorafgegaan door een jonger laag gewit bakstenen voortuinmuurtje met pijlers (jaren 1950).

De verankerde gewitte baksteenbouw heeft een traditionele dubbelhuisopstand. Erf- en voorzijde worden gekenmerkt door het functioneel gebruik van blauwe hardsteen voor deuromlijstingen, afgeronde bordessen, vensterdorpels- en hoekstenen. Zowel de omlijstingen als dorpels zijn in het gevelvlak ingewerkt, wat typisch is voor 18de-eeuwse landelijke gebouwen. Een bakstenen daklijst op muizen- en tandlijstjes onder de overstekende dakgoot lijnt de beide lijstgevels af. De zijpuntgevels zijn opgebouwd met muurvlechtingen die in de oostelijke zijpuntgevel duidelijk zichtbaar zijn. In de westelijke zijpuntgevel zijn ze verstopt onder de gevelbescherming die stopt ter hoogte van een gesmeed ijzeren dubbelhartvormig muuranker.

In de voorgevel, centraal onder de hoge bovenvensterrij en boven het gedichte bovenlicht van de voordeur, verwijst een vierkante zandstenen gevelsteen met opschrift: "1790 ANNO 1791 HOE TROEBEL TEYDEN" naar de oprichtingsdatum en de onzekere periode van de Brabantse Omwenteling (1789-1790) of de Zuid-Vlaamse plattelandsopstand (1790). Bijhorende kruisen, cirkels en zesdelig gestileerd bloemmotief, symboliseren wellicht de gedachte ‘Voor Altaar (of God) en Vaderland’, ‘Voor Outer en Heerd’ en het Christusmonogram.

De muuropeningen in de voor- en erfgevel zijn verschillend geordend, waarbij de voorzijde de meeste regelmaat vertoont. Daar telt de begane grond per travee slechts één venster of deur. Een vroegere muuropening in de laatste westelijke travee werd in de loop van de 20ste eeuw gedicht. Dit was de privévoordeur tot het voor de heer voorbehouden deel van het boerenburgerhuis. De bovenvensterrij is opgebouwd uit per twee en drie gekoppelde rechthoekige vensters. De erfgevel vertoont onregelmatigere muuropeningen met een gekoppeld benedenvenster ten oosten en een laaddakvenster met overstekend zadeldakje ten westen van de lage erfdeur. Het laadvenster was nodig voor de traditionele stockage van graan op het noordelijke deel van de zolder van het boerenburgerhuis. Het zuidelijk deel was voorbehouden als slaapruimte. De smalle uitbouw aan erfzijde herbergde vroeger sanitaire voorzieningen voor de pachter op de begane grond en voor de heer op de bovenverdieping. Thans omgevormd tot volière.

Interieur. Tot het midden van de 20ste eeuw was het boerenburgerhuis opgedeeld in een oostelijk deel voor de pachter en het westelijke deel voor de heer. Kamers op de gelijkvloerse en eerste verdieping in de eerste traveeën waren als zomer- of visitatieverblijf voor de eigenaar gereserveerd. In de jaren 1950 werd de indeling en aankleding aangepast. Oorspronkelijke dragende structuren (onder jongere afwerking), overkluizende zolder en één van de twee gewelfde kelders (gedrukt tongewelf) met hardstenen tegels en kwartslagkeldertrap bleven bewaard.

Remise en stal van de heer

De voor de heer voorbehouden remise en paardenstal, uit het einde van de 18de eeuw of begin 19de eeuw, zijn ondergebracht in een laag volume, afgedekt door een ver op schoorwerk overstekend snijdend pannen zadeldak, dat tegen de westgevel van het boerenburgerhuis is aangebouwd. De vroegere remise onder houten dakspant is aan de erfzijde open. De oorspronkelijke rechthoekige koetspoortopening aan de voorzijde werd in de loop van de 20ste eeuw gedicht in functie van de omvorming tot halfopen stal. De aanpalende paardenstal is een kleine verankerde baksteenbouw met eveneens gewitte gevels op een gepikte plint. De rechthoekige deur en dito venster aan erfzijde zijn gevat in een houten omlijsting. Een hoge volière in de westelijke oksel werd in de 20ste eeuw geplaatst.

Interieur. Binnenin bleef de oorspronkelijke en volledig afgesloten zoldering bewaard die volgens een oude techniek bestaat uit halfgebogen (gewelfde) pannen op overhoeks geplaatste kinderbalken. Deze paardenstal werd in de tweede helft van de 20ste eeuw als varkensstal ingericht.

Stalvleugel

Haaks op de voor de heer voorbehouden paardenstal sluit een lange paarden- en koeienstalvleugel onder (S- en mechanische) pannen zadeldak, het erf ten westen volledig af. De vleugel is gedateerd 1805 in de latei van één van beide in hardsteen gevatte staldeuren. De verankerde gewitte baksteenbouw op traditionele gepikte plint is afgelijnd door getrapte daklijsten. Aan erfzijde heeft het dak een traditionele brede dakoverstek gedragen door houten schoren waaronder een aantal oude hardstenen voederbakken opgesteld staan. Een ijzeren (hand)waterpomp links van de eerste staldeur is naar verluidt aangesloten op een waterput onder het erf die gevoed wordt door de talloze bronnen nabij het Hof ten Bossche. Tot het midden van de 20ste eeuw was de stalvleugel toegankelijk via een brede poort in de zesde travee van de langsgevel en via een kleinere toegang in noordwesthoek. Bij de omvorming van de stal in de jaren 1960 werden deze muuropeningen gedicht. Gelijktijdig werden ronde stalvensters aan de voorzijde vervangen door rechthoekige.

Interieur. De stal is binnenin een grote open ruimte. Aanvankelijk was het gebouw opgedeeld in een paardenstal (ten zuiden) en een koestal (ten noorden), en van elkaar gescheiden door een brede poort waarvan men de sporen nog in de buitengevel (zesde travee) ziet. Ondanks aanpassingen zijn er tal van oorspronkelijke interieurelementen. De vroegere paardenstal ten zuiden is nog volledig afgedekt door een (gewitte) samengestelde balkenlaag met halfgebogen (gewelfde) pannen op overhoekse kinderbalken, quasi identiek aan deze in de vroegere paardenstal van de heer. Het gewelf van de koestal bestaat uit bakstenen troggewelven tussen ijzeren liggers die naar verluidt eind 19de- of begin 20ste-eeuw werden ingebracht. De baksteenvloer en een aantal afgeronde hardstenen schotten in de koestal zijn bewaard.

Langsschuur

De zuidelijke erfzijde is afgesloten door de massieve overblijvende gevel van de indrukwekkende vroegere langsschuur, die volgens mondelinge bron ‘1793’ gedateerd was in jaarankers op de rechter zijpuntgevel en bijgevolg deel uitmaakte van de bouwcampagne van Walckiers. In de 17de eeuw stond op dezelfde plaats en met dezelfde oriëntatie een voorganger, zoals te zien op de kaart van Hoelman, die wellicht ook als tiendenschuur fungeerde.

De massieve gewitte blinde bakstenen erfgevel telt vijf traveeën en is geleed door zware lisenen met lange ijzeren muurankers. Deze gevel en de (thans volledig) ingebouwde achtergevel zijn restanten van de vroegere 18de-eeuwse langsschuur. De 18de-eeuwse schuur werd in 1985 door brand vernield en werd daarna noodgedwongen vervangen door een groter volume met lagere dakhelling en andere bouwmaterialen. De overgebleven erf- en achtergevel werden daarbij geïncorporeerd, de kopgevels met de oorspronkelijke poorttoegangen waren niet te herstellen.

Remise

Een vroegere remise of wagenloods, tussen de toegangspoort en de langsschuur, sluit als laatste aanhorigheid het erf ten oosten af. In de 20ste eeuw omgevormd tot stal en heden terug gebruikt als wagenhuis en berging. Dit relatief ondiepe éénlaagse landgebouw van vier traveeën onder een afgewolfd pannen zadeldak is schuin ingeplant en klimt op tot het laatste kwart van de 18de eeuw (de bouwcampagne van Walckiers) of het begin van de 19de eeuw. De verankerde gewitte baksteenbouw heeft aan de erfgevel drie gedichte korfbogige muuropeningen waarin later rechthoekige stalvensters werden geplaatst. Vooraan is een dubbele poort onder een gevelbrede zware houten latei onder een open rechthoekig laad-of diltvenster in de afgeknotte voorpuntgevel. Als een soort schampsteen, om het gebouw tegen aanrijdingen te beschermen, is de gepikte plint op de rechter gevelhoek afgerond en getrapt uitgemetseld.

De één travee brede binnenruimte is voorzien van een doorlopende baksteenvloer en een grotendeels open zoldering waarbij losse boomstammen of rondhouten op de dragende zolderbalken gelegd zijn, gekend als ‘dilt’ en meestal gebruikt voor hooiopslag.

Moestuin

Het oostelijk deel van het historische perceel van het Hof ten Bossche is ingevuld als moestuin en weiland, deels beschermd door een jongere beukenhaag. Het gebruik als moestuin op deze locatie gaat volgens de kaart van Hoelman minstens terug tot de 17de eeuw.

  • Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/45059/107.1, Hof ten Bossche in Brakel (Opbrakel) (DUCHENE H., SMETS K., VAN DRIESSCHE T., VANNESTE P. 2024).
  • Rijksarchief Ronse, Topografisch-historische atlas, nummer 798.
  • CAMBIER A. 1983: Een merkwaardige gedenksteen aan het Hof-Ten-Bossche (Opbrakel), Annalen Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse en het tenement van Inde XXXII, 280-283.
  • DE LANGE S. 1978: Het Hof Ten Bossche, Land van Aalst XXX.1, 1-39.
  • Mondelinge informatie verstrekt door de eigenaars (31 maart 2023).

Auteurs:  Smets, Koen; Verbeeck, Mieke; Vanneste, Pol; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Smets K. & Verbeeck M. & Vanneste P. & Duchêne H. 2024: Historische hoeve Hof ten Bossche [online], https://id.erfgoed.net/teksten/434001 (geraadpleegd op ).


Historische hoeve Hof ten Bossche ()

Imposante historische hoeve, tot 1951 pachthoeve; kaderend in een landschappelijk opmerkelijke omgeving in de zuidwestelijke uithoek van Opbrakel, namelijk achter de zuidelijke straatzijde en voor het Brakelbos; vanuit het westen, na stompe hoek tot voor de hoeve lopende gekasseide toegangsweg met boomgaard ten noorden; vroegere dreef en heden landweg in het verlengde ervan (noordoostwaarts) tot Pullem.

Zetel van de heerlijkheid van het goed ten Bosse vroeger ook zogenaamd "Courtaubois", na erfdeling in 1320 onder de zonen van de heer van Opbrakel een zelfstandige heerlijkheid geworden afhangend van de hoofdheerlijkheid Opbrakel. Beschikte als heerlijkheid met één van de grootste landbouwexploitaties van Opbrakel ook over alle belangrijke heerlijke rechten zoals een vierschaar en bleef tot in de 17de eeuw eigendom van de familie van Brakel; meerdere van hen evenals latere bezitters woonden in Oudenaarde of Gent. Afgebeeld in het kaartboek van Opbrakel door P. Hoelman (1651-54) met rechthoekige aanleg en nog bestaand oud deel van boerenwoning.

Overwegend gewitte bakstenen hoevegebouwen op gepikte plint; min of meer rechthoekige aanleg rondom ruime gekasseide binnenplaats met centrale mestvaalt; noordoosthoek afgesloten door brede rechthoekige toegangspoort met hardstenen negblokken, houten latei en onder ezelsrug (kunstleien).

Voorste vleugel (ten noordwesten) palend aan de toegangsweg, omvat onder andere het boerenhuis met centraal een dominante ruime woning van vijf traveeën en twee bouwlagen onder leien zadeldak met dakklokje, gebouwd in 1790-1791 door eigenaar J.J. Walckiers; ten noordoosten aansluitende rest van lager en ouder huis (tweede helft van de 17de eeuw ?) van drie traveeën en één bouwlaag onder pannen zadeldak. Oudste deel met verwerking van zandsteen zoals voor hoekkettingen van de gevel, dorpels van de smalle getraliede rechthoekige vensters en omkadering van keldergaten in de voorgevel; voorts nog ankers met krul en beide lijstgevels onder dakoverstek waarvan dakvoet op fraai geprofileerde consolenrij. Sterk verweerde vierkante zandstenen gevelsteen midden in de zijpuntgevel vermoedelijk voorheen gesierd met een wapenschild omgeven door barokke versiering. Eén van beide overwelfde kelders onder dit deel van het huis bewaard en toegankelijk met buitenkeldertrap in de erfgevel. Binnenshuis rest van een samengestelde balklaag waarvan zware moerbalk met gedecoreerde balkzool, geprofileerde zandstenen haardwangen van een verminkte open haard. Tegelvloer op zolder.

Heden vrijwel gesloten kleine jongere zijaanbouw onder lessenaarsdak, incorporeert een oven. (Verdwenen bakhuis vroeger alleenstaand op het voorerf). Aangebouwd dubbelhuis gekenmerkt door gebruik van hardsteen voor deuromlijstingen, vensterdorpels- en hoekstenen, beide lijstgevels afgelijnd door bakstenen daklijst op tandlijsten; vlechtingen in zijpuntgevels. In de straatgevel, ongeveer midden onder de hoge en opvallende bovenvensterrij, merkwaardige vierkante zandstenen gevelsteen waarop symbolische motieven onder andere kruisen, cirkels met typisch zesdelig gestileerd bloemmotief, evenals volgend nog grotendeels leesbaar opschrift: "1790 ANNO 1791 hoe troebel teyden". Erfgevel vertoont onregelmatiger muuropeningen, een lage deur, een centraal laaddakvenster met ver overstekend zadeldak. Smalle uitbouw links met sanitaire voorzieningen voor pachter, erboven voor de heer. Naar verluidt bleven tot midden 20ste eeuw als zomerverblijf voor de heer kamers in de eerste travee gereserveerd. Heden grotendeels aangepast of vernieuwd interieur, onder meer slechts één van beide overwelfde kelders behouden. Ten zuidwesten aansluitende stallen, met gedichte vroegere koetspoort en gewijzigde paardenstal, beide voorheen in gebruik door de heer.

Zuidoostelijke erfzijde afgesloten door enige overblijvende gevel geleed door zware lisenen van de indrukwekkende vroegere (langs ?)schuur die naar verluidt 1793 gedateerd was in ankers op de rechter zijpuntgevel; na brand in 1985 vervangen door een groter volume doch met veel lagere dakhelling en andere bouwmaterialen hetgeen het totaaluitzicht van de boerderij ingrijpend veranderde.

Ten zuidwesten, lange paarden- en koeienstallen onder pannen zadeldak, gedateerd 1805 in de latei van één van beide in hardsteen gevatte staldeuren; erfgevel voorts met brede dakoverstek op houten schoren. Getrapte daklijsten. Samengestelde balklaag met gewelfde pannen op overhoekse kinderbalken, plaatselijk wellicht in begin 20ste eeuw vervangen door bakstenen troggewelven tussen ijzeren liggers. Andere jongere aanpassingen zoals dichten van ronde stalvensters en plaatsen van ruimere vensters, dichten van poort in achtergevel, wijziging van stalinrichting (in de jaren 1960).

Ten noordoosten, kort en schuin ingeplant bedrijfsgebouw onder afgewolfd zadeldak (pannen), waarschijnlijk vroegere wagenloods, aangepast tot stallen. Dubbele poort onder gevelbrede latei in afgeknotte voorpuntgevel; getrapt uitgemetselde plint op rechter gevelhoek.

  • Rijksarchief Ronse, Topografisch-historische atlas, nummer 798.
  • CAMBIER A. , Een merkwaardige gedenksteen aan het Hof-Ten-Bossche (Opbrakel), in Annalen Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse en het tenement van Inde, XXXII, 1983, p. 280-283.
  • DE LANGE S., Het Hof Ten Bossche, in Land van Aalst, XXX, 1, 1978, p. 1-39.

Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2000: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Brakel, Horebeke, Kruishoutem, Lierde, Zingem en Zwalm, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 15n4, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Verbeeck, Mieke; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verbeeck M. & Duchêne H. 1999: Historische hoeve Hof ten Bossche [online], https://id.erfgoed.net/teksten/74013 (geraadpleegd op ).