Het agentschap Onroerend Erfgoed is in 1994 gestart met het in kaart brengen van tuinen en parken met erfgoedwaarde. In de periode 1999-2004 werden in het zuidwesten van de provincie Vlaams-Brabant de gemeenten Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw en Ternat geïnventariseerd. Binnen deze regio, vaak aangeduid met de term ‘Pajottenland’, neemt de frequentie van kasteelparken en villatuinen richting hoofdstad exponentieel toe. De resultaten van het onderzoek verschenen in 2005 in een M&L-Cahier van de reeks “Historische tuinen en parken van Vlaanderen”. In de periode 2013-2016 werden alle tuinen en parken van deze reeks in de online erfgoedinventaris opgenomen. Voor dit gebied met een oppervlakte van 34.500 hectare resulteerde dit uiteindelijk in 72 erfgoedobjecten.
In de Inventaris van Historische Tuinen en Parken worden zowel bescheiden voortuinen en villatuinen als stadsparken en kasteeldomeinen van meerdere hectaren opgenomen. Voor elk item wordt getracht aan de hand van kaarten, iconografisch materiaal, literatuuronderzoek en terreinstudie de aanleg en evolutie te schetsen. Architecturale en ruimtelijk-structurerende kenmerken zoals de aanwezigheid van zichtassen, tuinornamentiek, het architecturale microreliëf, en de padenstructuur worden hierbij besproken. Het determineren en opmeten van het aanwezige bomenbestand geeft informatie over de verschillende aanplantingscampagnes en de soortenvariatie die in de tuin of het park aanwezig is.
Vanaf het einde van de 18de maar vooral in de 19de eeuw worden op heel wat domeinen de geometrische aangelegde tuinen vervangen door een vroeg-landschappelijke aanleg. Kunstmatige rivieren – in feite opgestuwde en verbrede beken en grachten – vormen een belangrijk thema binnen deze nieuwe vormentaal. Het kasteeldomein Ten Dael, rond 1800 aangelegd op de grens met Saintes (Waals-Brabant), mag gelden als een archetype: een brede rivier die van onder een imposante nepbrug te voorschijn stroomt. Andere exemplaren, zoals kasteeldomein Rattendaal en het Kasteel van Oplombeek te Gooik, werden zwaar verminkt of zijn verdwenen. Bij de transformatie naar een landschappelijke heraanleg werden reeds bestaande elementen vaak gerecycleerd. Zo krijgt een slotgracht een ‘landschappelijke’ appendix bij het Kasteel van Kruikenburg en wordt in het domein Puttenberg de rechtlijnige afboording van de waterpartijen van een oude baroktuin afgezwakt zonder de oorspronkelijke symmetrie aan te tasten.
De revival van de geometrische, ‘Franse’ tuinstijl aan het einde van de 19de eeuw, onder impuls van publicaties zoals de Traité général de la composition des parcs et jardins uit 1879 van Edouard André en het werk van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne, de ‘style Duchêne’, heeft ook zijn sporen nagelaten in het Pajottenland. De kasteeldomeinen van Groot-Bijgaarden en Gaasbeek, herbergen interessante voorbeelden van nieuwe ‘Franse’ of ‘Italiaanse’ tuinaanleg. Dergelijke aanleg betreft doorgaans alleen de onmiddellijke omgeving van het huis of het kasteel, de toegangspartij of het ereplein, zoals bij het Sint-Annakasteel , maar besloeg in enkele gevallen (Groot-Bijgaarden, Nieuwermolen) ook grotere gedeelten van het kasteeldomein.
In vergelijking met oostelijk Brabant is de omschakeling van geometrische aanlegpatronen naar landschappelijke parken in deze regio eerder aan de late kant. Het aandeel van nieuwe kasteelparken die na 1850 werden aangelegd op plaatsen die tot dan toe landbouwgrond of bos waren geweest, is hier ook opmerkelijk groter. Dit hangt vermoedelijk samen met het grote aantal ‘nouveaux riches’ die als bouwheer optreden. Feodale kasteelmottes, die in oostelijk Brabant in de 19de eeuw dikwijls een nieuw leven gingen leiden, bleven hier vaak onberoerd.
Opdrachtgevers of bouwheren waren nazaten van de oude landadel en – vanaf het midden van de 19de eeuw en vooral in de nabijheid van Brussel (Dilbeek en Sint-Pieters-Leeuw) – de opkomende industriële bourgeoisie. De groeiende afstand tussen de sociale klassen in de loop van de 19de eeuw is vooral vanaf 1850 bepalend voor de aanleg of heraanleg van landgoederen. Parken worden ingericht als arcadische coulissenlandschappen. Deze ruimtelijke scheiding uit zich soms ook binnen een park door een nieuwe oprijlaan die de aanwezige hoeve vermijdt. Deze ruimtelijke afzondering werd paradoxaal genoeg vaak gecompenseerd door een uitgesproken, maar paternalistische, betrokkenheid bij het dorpsleven, niet alleen als grootgrondbezitter maar ook als burgemeester en weldoener. Zo tracht een Brusselse notaris, eigenaar van het pas aangelegde kasteeldomein aan de noordgrens van Sint-Martens-Lennik, zich als dorpsheer-weldoener voor het aangrenzende Schepdaal op te werpen door niet alleen de bouw van school en kerk te financieren, maar ook door de aanleg van nieuwe dreven en oprijlanen die de band met het dorp onderstrepen. Soortgelijke ambities hebben ook het uitzicht van Eizeringen te Sint-Kwintens-Lennik en Den Dael te Pepingen bepaald.
Van deze kleine landschappelijke tuinen die vanaf 1850 werden aangelegd bij grote boerderijen en in de oostelijke leemstreek veelvuldig voorkomen, is in het Pajottenland slechts één exemplaar aanwezig: de tuin van de voormalige brouwerij Rigaux te Bever, oorspronkelijk een windmolen. De in oostelijk Vlaams-Brabant frequente ‘molenvijverparken’, waar een watermolen en zijn reservoir het uitgangspunt vormen, zijn eveneens afwezig, behalve één archaïsch specimen: de Nieuwermolen in Sint-UlriksKapelle, waar rond 1600 naast de molenvijver een ‘huis van plaisantie’ werd gebouwd.
Bij de door architect Huib Hoste ontworpen dokterswoning Heeremans-Moens in Liedekerke werd de bijhorende tuin ontworpen door tuinarchitect Jean Canneel-Claes. Deze goed bewaarde tuin uit 1938 is een archetype van modernistische tuinarchitectuur waarbij functionaliteit in het ontwerp voorop stond. De tuin diende de behoeften van het moderne leven te vervullen: lichaamsbeweging, tuinieren en zonnebaden. Het gebruik van strakke, asymmetrisch geplaatste harde materialen in combinatie met een los gestructureerde begroeiing was volgens de ontwerper de ideale vormentaal om aan dit programma te voldoen. In de tuin van circa 20 are, aangelegd op een afhellend terrein, verbinden betontegelpaden het terras bij de woning, het laag gelegen zonneterras en een verdwenen moestuin.
In tegenstelling tot in het oostelijk gedeelte van de provincie Vlaams-Brabant zijn in het Pajottenland geen tweeledige pastorietuinen bewaard. Opvallend is dat in de meeste dorpskerken van het Pajottenland ook neokerken zijn gebouwd aan het einde van de 19de of in het begin van de 20ste eeuw. Behalve die van Sint-Kwintens-Lennik, dateren alle pastorieën van na 1830 en enkel de pastorie van Ternat bevindt zich op een oude, omgrachte site.
De religieuze thematuin wordt bijna modelmatig belichaamd in het domein van het Sint-Wivinaklooster te Groot-Bijgaarden, waar de rond 1800 afgebroken abdijkerk werd geëvoceerd aan de hand van puinfragmenten en zilveresdoorns.
Door de heraanleg en verbreding van de steenweg Brussel-Ninove aan het einde van de jaren 1960 verloren ettelijke landgoederen, vooral in Itterbeek, hun oorspronkelijke randbeplanting, hun toegangshekken en in één geval bij het domein Steenpoel zelfs de portiersloge.
Het is niet eenvoudig om zich een beeld te vormen van de veranderingen en verwoestingen die de opeenvolgende uitbarstingen van de iepenziekte sinds 1919 in parken en in het landschap in het algemeen hebben aangericht. De enige min of meer dikke iepen binnen dit inventarisgebied werden teruggevonden bij de villa Rossom en in de vorm van een cultivar met opgaande twijgen bij het Hof te Bodegem. Een getuigenis over het belang van de iepen klinkt door in de naam van één van de landgoederen: ‘Les Ormes’ te Dilbeek.
Bij de vaststelling van de gewestplannen in de jaren 1970 werden ettelijke landgoederen geheel of gedeeltelijk – vaak de met hoogstammige bomen beplante randzone – ingekleurd als woongebied. Dat leidde tot de opdeling van tuinen en parken in bouwpercelen en de vernietiging van een groot deel van hun historische beplanting. Slachtoffers waren vooral de typische, eclectische villa’s uit de belle époque, omringd door relatief bescheiden parkjes, maar waarvan het volume en de kleur van de boomkruinen beeldbepalend zijn voor de straat of de wijk. In een min of meer recent verleden werden grote delen verkaveld van belangrijke kasteeldomeinen als dat van Kruikenburg te Ternat of dat van Groot-Bijgaarden.
Een deel van deze tekst werd integraal overgenomen uit:
Auteurs: Deneef, Roger; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie tuinen en parken in zuidwestelijk Vlaams-Brabant [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/1139 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.