Exact 40 jaar na de publicatie van de eerste inventaris van Sint-Genesius-Rode in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, in boekdeel 2n in 1975, werd het bouwkundig erfgoed in Sint-Genesius-Rode opnieuw geïnventariseerd. Sint-Genesius-Rode is gelegen in de Vlaamse Rand rond Brussel. Bij deze inventarisronde werden in totaal 152 relicten en 94 straatbeschrijvingen opgenomen in de inventaris. Het accent ligt daarbij op modernistische woningen.
De naam Rode komt voor het eerst voor in de 12de eeuw en verwijst naar een gerooide plaats binnen bebost gebied. De Sint-Genesiuskerk was de moederkerk voor de kerken van Alsemberg, Linkebeek en Beersel. De parochie van Rode wordt voor het eerst vermeld in 1190. Het huidig uitzicht van de kerk is het resultaat van een laatste grote bouwcampagne tussen 1860 en 1862, waarbij ze werd uitgebreid naar een standaardmodel van provinciaal architect Louis Spaak. De oorspronkelijke Sint-Genesiusparochie viel uiteen in vier parochies: Sint-Genesius (dorp), Sint-Barbara (De Hoek) in 1900, Onze-Lieve-Vrouw (Middenhut) in 1930 en de kapelanie Sint-Elisabeth van Hongarije in 1952 (Ten Broek).
Tot ver in de 19de eeuw bleef het inwonersaantal van de gemeente beperkt tot een duizendtal mensen. Het was een arme gemeente, enigszins geïsoleerd door het omringende Zoniënwoud. Door de minder geschikte ondergrond, met veel zandgronden, moeras, heide en bos, waren er geen echt grote landbouwuitbatingen.
Na de verkoop van gronden van het Zoniënwoud door de Société Générale tussen 1831 en 1836 en de navolgende rooiingen wijzigde het tot dan bosrijke karakter van de gemeente aanzienlijk.
Door de aanleg van de spoorlijn Brussel-Charleroi in 1874 en de bouw van het station in hetzelfde jaar werd de gemeente uit haar isolement gehaald, de ontsluiting werd vanaf 1910 nog bevorderd door de aanleg van de tramlijn Brussel-Middenhut.
Hoewel er zich vanaf het begin van de 20ste eeuw al Brusselse inwijkelingen vestigden, voerde het gemeentebestuur vanaf het interbellum een actieve verkavelingspolitiek, waarbij Sint-Genesius-Rode vooral bij gefortuneerde Brusselaars als woongemeente werd gepromoot. Die beweging werd na de Tweede Wereldoorlog verder gezet.
De golf van welgestelde inwijkelingen die al van de vroege 20ste eeuw naar Sint-Genesius-Rode kwam, zorgde er naar alle waarschijnlijkheid voor dat we binnen het burgerlijke architectuurpatrimonium van de gemeente werken terugvinden van vooraanstaande Belgische architecten. Zo bouwde Victor Horta er in 1905 het in 2003 verbouwde landhuis Feron voor de zoon van zijn advocaat.
De trend zette zich door in het interbellum, met ondertussen min of meer verbouwde werken van Louis-Herman De Koninck, Victor Bourgeois en Raphaël Delville.
De indrukwekkende villa Dirickz van de gebroeders Leborgne werd als monument beschermd. Van een monumentale, nieuw zakelijke villa aan de Beukenlaan bleef de architect tot op heden onbekend.
Een ander marktsegment werd bediend door Antoine Pompe en Paul Rubbers, die tussen 1925 en 1927 met de tuinwijk Pompe-Rubbers nieuwe huisvesting voor bedienden realiseerden.
Het aandeel aan kwaliteitsvolle werken van uit de literatuur bekende en gewaardeerde architecten wordt nog groter in de periode na 1945, wanneer onder meer afgestudeerden van La Cambre - 'le Bauhaus Belge' - de kans krijgen om te bouwen in Rode.
Jacques Dupuis realiseert er de paviljoenen Mestdagh en de woning Robert Wery, in samenwerking met Albert Bontridder, die in Rode ook zijn eigen woning bouwt. André Jacqmain ontwerpt er de woning Urvater voor kunstverzamelaar en diamantair Bertie Urvater. Van Lucien Baucher, Jean-Pierre Blondel en Odette Filippone zijn er niet minder dan zes villa's, waaronder de villa Blondel-Bricoult, die door architectuurcritici aanzien wordt als hun beste werk, maar die recent verbouwd werd.
Vermeldenswaardig zijn verder onder meer villa's van Constantin Brodzki, de eigen woningen van Pierre Coulon en André Noterman en de eigen woning van architect en beeldhouwer Jacques Nisot.
Sint-Genesius-Rode telt slechts één echt kasteeldomein, Revelingen, dat in de tweede helft van de 19de eeuw gefaseerd tot stand kwam, grotendeels naar ontwerp van Jean-Pierre Cluysenaar.
Het monumentale kasteel met bijgebouwen en kasteelhoeve werd in 1982 als monument beschermd. Interessant is dat Mathilde Engler, de opdrachtgeefster van de uitbreiding van het kasteel, Cluysenaar nog in andere van haar eigendommen aan het werk zette. Zo werd de Sint-Gertrudishoeve in 1864 uitgebreid met een poortgebouw van zijn hand en realiseerde Cluysenaar er in 1849 ook een jachtopzienerswoning.
Door zijn ligging in het Zoniënwoud was Sint-Genesius-Rode, zoals hoger geschetst, geen echte landbouwgemeente. Daar kwam pas vanaf de 19de eeuw beperkt verandering in.
De belangrijkste hoeves op het grondgebied van Sint-Genesius-Rode zijn enkele 18de-eeuwse hoeves, die, met uitzondering van de tot gemeenschapscentrum herbestemde Boesdaelhoeve en het Hof ten Hout afhankelijk waren van abdijen. Zo behoorden de Lansrodehoeve en de hoeve Krechtenbroeck tot de Ter Kamerenabdij en bleef ook de abdijhoeve van de priorij van Zevenbronnen bewaard.
Rond het midden van de 19de eeuw kwamen hier, na het rooien van delen van het Zoniënwoud, een aantal grote landbouwuitbatingen bij, als de Sint-Gertrudishoeve, de Sint-Annahoeve, de kasteelhoeve Revelingen en het Hof ten Berg.
De nijverheid in Sint-Genesius-Rode was lange tijd in hoofdzaak op lokale productie gericht en eerder kleinschalig. Er was ook een niet onbelangrijke meubelindustrie in de 19de en 20ste eeuw, waar echter op heden weinig architecturale sporen van resten. Vermeldenswaardig is wel de meubelwinkel met atelier Vastiau-De Gelas uit 1907 aan de Hallesesteenweg.
Sint-Genesius-Rode kende ook enkele brouwerijen. Van de in het interbellum succesvolle brouwerij De Greef, later Rodea, rest nog een beperkt en ondertussen verbouwd deel van de van cimornébepleistering voorziene fabriekssite aan het Koningsplein.
Twee sites die tot op heden een technische of industriële functie blijven vervullen zijn het von Karman Instituut en de Sint-Annaknoop.
Het von Karman Instituut is een opvallend industrieel complex aan de Waterloose Steenweg dat 1920 werd opgericht als het 'Laboratoire Aerotechnique de Belgique'. Deze onderzoeks- en opleidingsinstelling geniet internationale faam. Ze bevat belangrijke installaties als de grootste windtunnel voor lage snelheid in ons land en de zogenoemde 'Long shot' waar snelheden tot mach 14 kunnen worden opgewekt.
De 'Compagnie Intercommunale Bruxelloise des Eaux' (CIBE), diende in 1950 een bouwaanvraag in voor het oprichten van de zogenaamde 'Sint-Annaknoop' aan de Grote Hutsesteenweg. In het Sint-Annapaviljoen is een 'afsluitknoop' ondergebracht, die van groot belang is voor de watervoorziening in het Brussels Gewest, maar ook voor Vlaanderen.
Auteurs: De Houwer, Veerle; Van Herck, Karina; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Herinventarisatie bouwkundig erfgoed Sint-Genesius-Rode [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/929 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.