Situering
Sedert 1 januari 1977 is Zaventem de spilgemeente van de gelijknamige fusiegemeente. De gemeente is vooral gekend door de aanwezigheid van de nationale luchthaven; kenmerkend is ook haar specifieke ligging nabij het 'turbineknooppunt Zaventem', een drukke verkeerswisselaar tussen de Brusselse Ring en de snelweg A201 met enkele extra vertakkingen voor de R22. De bebouwde kom van Zaventem ligt als het ware geprangd tussen de Brusselse ring ten westen en de A201 ten noorden; laatstgenoemde vormt de verbinding van de Ring met de luchthaven Brussel Nationaal. Ten oosten wordt het centrum voor een groot deel begrensd door de zogenaamde 'bocht van Nossegem' die een rechtstreekse verbinding vormt van de spoorlijn Brussel- Luik met 'Brussels Airport'. Bovendien wordt de gemeente van noord naar zuid doorsneden door een drukke transitbaan, de N261, bestaande uit een deel van de Vilvoordelaan en de Steenokkerzeelstraat, de Van Dijcklaan, de Parklaan, een gedeelte van de Hector Henneaulaan en tot slot de Grote Daalstraat. Bijkomend is er de spoorlijn Brussel-Leuven, ingehuldigd in 1866 die Zaventem van west naar oost halveert.
Vandaag wordt Zaventem omgeven door grote bedrijvenzones: ten westen liggen de bedrijfsparken 'De Vinci' en 'Noord' enerzijds en 'Keiberg' anderzijds, van elkaar gescheiden door de Brusselse Ring en de R22, ook wel de tweede Ring rond Brussel genoemd; ten zuidoosten, tussen Zaventem en Sint-Stevens-Woluwe ligt het bedrijfspark Lozenberg en ten zuidwesten, grotendeels op grondgebied Nossegem ligt bedrijfspark Zaventem Zuid.
De oppervlakte van Zaventem bedraagt 901 ha; het landschap is er licht golvend en maakt deel uit van het Brabantse plateau met reliëfverschillen tussen de 40 en de 75 meter. De gemeente omvat twee beekvalleien: de vallei van de Woluwebeek die de gemeente van zuid naar noord doorsnijdt en vervolgens uitmondt in de Zenne. Daarnaast is er de vallei van de Kleinebeek; de Kleinebeek loopt van oost naar west en mondt uit in de Woluwe. De aanwezigheid van beide waterlopen zal later van cruciaal belang blijken voor de ontwikkeling van Zaventem als industriegemeente. Er ontstonden immers diverse watermolens die geleidelijk uitgroeiden tot fabrieken.
Wat de ondergrond betreft is vooral de aanwezigheid van de Lediaanse zandsteen van groot belang voor de omgeving; tot ver in de 19de eeuw treffen we in Zaventem en het naburige Steenokkerzeel en Diegem zandsteengroeven aan die aan de basis liggen van het veelvuldige voorkomen van witte zandsteen in alle mogelijke bouwprogramma’s. De beste steen werd gebruikt in de architectuur; de minderwaardige steen werd onder meer gebruikt voor het kasseien van straten.
Historiek
Archeologische vondsten verwijzen naar menselijke aanwezigheid in Zaventem vanaf het neolithicum en de Romeinse periode. Zo vond Emile de Munck, in 1896 eigenaar van kasteel Mariadal, diverse artefacten onder meer in de toenmalige Kattenstraat, nu Marktstraat, de omgeving van de Hoogstraat en de Kerkring, die verwijzen naar het neolithicum.
De literatuur, die zich beroept op archivalia verwijst naar de ontdekking in het begin van de 16de eeuw van een Gallo-Romeins graf of tumulus; betreffende de juiste ligging van de tumulus lopen de meningen sterk uiteen. Baron Emile De Munck, archeoloog en voorzitter van de Société d’Archéologie de Bruxelles, vond Romeinse grondvesten, een haard en andere sporen ongeveer 200 m ten noordoosten van de Duivelsput, een bron in de vallei van de Kleinebeek op de Kouter.
De oudst bekende schrijfwijze van Zaventem is Saventa (1117); over de juiste betekenis bestaan er diverse hypothesen; mogelijke verklaringen zijn volgens J. Lauwers een verwijzing naar het zeven poelen die in de middeleeuwen nog bestonden of een verwijzing naar poelen in een zavelachtige (zandige) omgeving; anderen zien in Zaventem een vervorming van 'zeven tommen' of 'zaaivelden'.
Rond de 10de eeuw was Zaventem in handen van de abdij van Nijvel. De dorpskom ontstond nabij de Kleinebeek, op de kruising van twee belangrijke verbindingswegen: de verbinding tussen Vilvoorde en Tervuren (van noord naar zuid) enerzijds en de verbinding tussen Brussel en Erps (van west naar oost) anderzijds. Het tracé van de eerste verbinding bleef bewaard in de huidige Vilvoordelaan, de Stationsstraat, de J.B. Devlemincklaan en de Wezembeekstraat, het tweede tracé onder meer in de Hoogstraat en de Woluwestraat. De kerk lag centraal en gaf aanleiding tot het ontstaan van een typisch ronddorp. Er zijn verschillende hypothesen betreffende de ligging van de 'borcht'; lokale historici spreken van twee borchten: één in de omgeving van de huidige 'Uilentoren' en de andere bij de 'Ursulevijver' (de huidige vijver in het Centrumpark), maar alle veronderstellen zij een ligging buiten de dorpskom; er is dus geen sprake van een villa- of borchtkerk, maar van een vicuskerk. Voor het ontstaan van de kerk verwijst J. Verbesselt naar de patroonheilige Sint-Martinus, die doorgaans tot de oudste kerkpatronen behoort; hij plaatst het ontstaan van de parochie dan ook vóór de 9de eeuw. Op het einde van de 9de eeuw werd de kerk een personaatskerk van de abdij van Nijvel. In 1147 werd het personaatsrecht overgedragen aan het bisdom Kamerijk. Tot 1559 bleef de parochie afhankelijk van dit bisdom, nadien van het aartsbisdom Mechelen.
In de periode 1112-1122 was Lambertus de Craynhem heer van Zaventem; zijn leenman was Ricardus de Saventen. J. Verbesselt meent te mogen stellen dat er een plaatselijk geslacht de Saventen heeft bestaan naast het geslacht van de overheren ‘de Craynhem'. Belangrijke grondbezitters op dat ogenblik waren onder meer de abdij van Vorst en de abdij van Kortenberg. Na tijdelijk in het bezit geweest te zijn van de familie de Wanghe kreeg ridder Hendrik van der Meeren de heerlijkheid Zaventem in zijn bezit; in 1381 werd hij als heer van Zaventem erkend; het geslacht van der Meeren bleef eigenaar tot 1605. Hun kasteel stond op de plaats van de huidige zwembadparking; het werd afgebroken in 1926-1927 onder burgemeester Henneau.
In 1605 werd Ferdinand de Boisschot (1560-1649) dorpsheer van Zaventem. Hij studeerde rechten in Leuven en werd in 1594 door Filips II aangesteld als rechter inzake geldzaken in het leger. In 1607 werd hij raadsheer bij de Geheime Raad en in 1626 kanselier van Brabant. In 1621 werd hij tot baron verheven en werd Zaventem een baronie, die naderhand werd uitgebreid met Nossegem, Sterrebeek en (Sint-Stevens-)Woluwe. Het geslacht de Boisschot bleef eigenaar tot de Franse Revolutie.
Ten noordoosten van Zaventem lag oorspronkelijk het Saventerlo, een groot bosrijk domein dat zich uitstrekte over Zaventem, Nossegem, Melsbroek, Steenokkerzeel, Machelen en Diegem. Het maakte deel uit van de jachtwarande van de hertogen van Brabant. Enkele grenspalen die het Saventerlo afbakenden bleven bewaard en opgesteld voor het gemeentehuis van Diegem, deelgemeente van Machelen; een andere afbakeningspaal is te vinden op de speelplaats van de Sint-Lambertusschool te Nossegem. De ontbossing van dit gebied vond grotendeels plaats in de 17de eeuw.
Op de Ferrariskaart van 1771-1777 wordt Zaventem weergegeven als een langgerekte woonkern rond de kerk tussen de Hoogstraat ten noorden en de Kleinebeek ten zuiden met een reeks vijvers ten zuiden ervan, evenals het Hof ter Meeren en de Hoeve Van Ophem. Een kleinere woonkern, hier min of meer bij aansluitend ten oosten, ligt op het Imbroek. In het westen wordt de gemeente van zuid naar noord doorsneden door de Woluwe met duidelijke inplanting van de zeven watermolens, waaronder twee papiermolens en een 'moulin à poudre'. Dit gebied werd Nederwoluwe genoemd en zal zich later ontwikkelen tot industriële zone. Ook het hertogelijk jachtdomein Saventerlo ten noordoosten van de dorpskern is ondanks de grootschalige ontbossing in de loop van de 17de eeuw nog weergegeven; in het zuiden van het domein ligt het 'Bois de Bruyere', op dat ogenblik één van de weinige nog resterende bospercelen; de rest was volledig omgevormd tot akkers en velden. De in het begin van de 18de eeuw aangelegde Leuvensesteenweg lag een eind ten zuiden van de toenmalige dorpskern en kende in tegenstelling tot dezelfde baan in het naburige Sint-Stevens-Woluwe en Nossegem op dat ogenblik nog geen bebouwing. Deze toestand bleef in de 19de eeuw nog lange tijd nagenoeg ongewijzigd, zie de Vandermaelenkaart (1836), de Atlas der Buurtwegen (1843-1845) en de Poppkaart (circa 1860). Zaventem was eeuwenlang hoofdzetel van de schepenbank die al bestond vanaf het begin van de 12de eeuw.
Ofschoon Zaventem tot ver in de 19de eeuw hoofdzakelijk een landbouwgemeente was, vinden de industriële activiteiten hun oorsprong in een ver verleden; zeker vanaf het begin van de 13de eeuw, werden er immers diverse watermolens opgericht op de Woluwe die later voornamelijk zouden omgebouwd worden tot papierfabrieken. Oorspronkelijk had de Woluwe te Zaventem een bochtig verloop zodat de waterenergie moeilijk kon gebruikt worden. In opdracht van Godfried, hertog van Brabant werd de loop in 1208 gewijzigd en sterk verhoogd om de watermolens van voldoende water te voorzien. Mettertijd kende Zaventem zeven watermolens op de Woluwe en één op de Kleinebeek. Het is vooral vanaf de 18de eeuw dat Zaventem zich geleidelijk zal ontwikkelen van een landbouwgemeenschap naar een industriële gemeente. In deze context is het belangrijk de aanleg van de Leuvensesteenweg in de periode 1705-1710 te vermelden als rechtstreekse verbinding tussen Brussel en Leuven. Vanaf 1850 werd de industrialisatie nog bevorderd door de ontwikkeling van stoommachines, dit alles in het nadeel van de landbouwactiviteiten. Ten gevolge hiervan zullen naar het einde van de 19de eeuw de grote pachthoven geleidelijk uit het straatbeeld verdwijnen en kwamen arbeiderswoningen in de plaats. Van revolutionaire betekenis in de 19de eeuw was ook de aanleg van de spoorlijn Brussel-Leuven, ingehuldigd in 1866, waardoor Zaventem in twee delen werd gesneden.
In de 18de eeuw waren er te Zaventem en omgeving verschillende 'scheysputten' waar de Lediaanse zandsteen ontgonnen werd. Naast het werk in de plaatselijke steengroeven was een belangrijke rol weggelegd voor de papierindustrie, ontstaan uit de watermolens op de Woluwe: in 1837 werden er vijf papiermolens of -fabrieken geteld; deze proto-industriële molens werden in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw gemechaniseerd en gemoderniseerd; papierfabriek Vanden Eynde, gelegen langs de huidige Fabrieksstraat zou aldus uitgroeien tot de belangrijkste papierfabriek van Zaventem. Aan de basis lag de zogenaamde Rattenmolen, een slag- of oliemolen die in de loop van de tweede helft van de 18de eeuw definitief werd omgevormd tot papiermolen. In 1880 ontstond hieruit de N.V. 'Les Papeteries de Saventhem'.
De papierfabriek 'Grellingen', gelegen in het huidige Bedrijfspark-Noord ten zuiden van de spoorlijn, vond haar oorsprong in de Gravenmolen op de Woluwe. Deze oorspronkelijke graanmolen kende doorheen de eeuwen diverse eigenaars en werd in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw als papiermolen uitgebreid en gemoderniseerd. Omstreeks 1863 was P. Laroche 'directeur de fabrique'; hij specialiseerde zich in de productie van karton en inpakpapier. Volgende eigenaar was de onderneming 'Grellingen'. Naderhand werd de zaak opgekocht door de Papeterie de Saventhem aan de andere zijde van de spoorweg. Tijdens het interbellum zou de hele papiernijverheid in Zaventem langzaam wegkwijnen. Daarnaast was het in Zaventem vooral de ledernijverheid die opgang maakte. De Tannerie et Maroquinerie Belges (TMB) ontstond in 1852 toen David Mayer-Hartogs een aanvraag deed om een fabriek van marokijn en bazaan te mogen oprichten ter plaatse van het huidige Corporate Village; het was vooral de bedoeling om huiden te looien, te verven en om te vormen tot leder. Aan de basis lag de vroegere Heilige Geestmolen. Al in 1853 was de fabriek in werking. Naderhand werd de fabriek verkocht aan Hermann Quitmann. Op het einde van de 19de eeuw kwam de fabriek in handen van de families Quitmann en Feldheim die er de grootste fabriek van Zaventem van maakten. Van deze fabriek rest heden geen enkel spoor; ze werd volledig gesloopt in 1985-1986. Een tweede leerlooierij was de Tanneries de Saventhem opgericht door François Coppin na 1900 en gelegen net ten zuiden van de spoorlijn.
In 1906 kwam de later wereldberoemde autofabriek Excelsior de industriële bedrijvigheid verder uitbreiden; aan de basis hiervan lag het bedrijf Belgica aan de Keibergstraat dat vanaf 1895 vouwfietsen vervaardigde voor het Belgische leger; vanaf 1903 werd er overgeschakeld op de productie van auto's; in 1906 smolt het bedrijf samen met de Brusselse fabriek Excelsior; het jaar 1922 betekende de definitieve doorbraak. Door de daaropvolgende crisis tijdens het interbellum en aansluitend de Tweede Wereldoorlog werden de Belgische autoconstructeurs echter volledig van de markt geveegd. Een deel van de werkhuizen bestaat nog maar ze werden sedert de Tweede Wereldoorlog ingenomen en grondig aangepast door de firma Gondrexon, gespecialiseerd in metalen vlechtwerk. Zaventem was bovendien de eerste gemeente in de omgeving met een eigen elektriciteitscentrale (1905, ingehuldigd 1908) en een watertoren (1911).
Parallel aan de ontwikkeling van de nijverheid werden diverse directeurswoningen gebouwd in de vorm van kleine kasteeltjes of luxueuze villa’s. Zo is het huidige gemeentehuis in oorsprong Villa Quitmann in 1896 gebouwd door Hermann Quitmann, eigenaar van de Tannerie et Maroquinerie Belges. Een andere bewaarde directeurswoning met name Villa Coppin, werd opgetrokken in opdracht van 'Pieter Frans Coppin-Van Geetsom, huidevetter' en kadastraal geregistreerd in 1920. Villa Feldheim dateert van omstreeks 1888 maar werd in 1906 gevoelig uitgebreid in opdracht van David Alexander Feldheim-Quitmann, nijveraar Saventhem. Alex Feldheim, toenmalig directeur bij de Tannerie et Maroquinerie Belges was gehuwd met de dochter van Hermann Quitmann. De familie Feldheim behoorde tot de rijkste families van Zaventhem en hun naam is verbonden aan talrijke realisaties met uitgesproken sociaal of cultureel karakter.
Daarnaast waren de fabriekseigenaren ook opdrachtgever voor de bouw van diverse woningensembles voor de huisvesting van hun personeel: voorbeelden vinden we onder meer in de Diegemstraat 43-49, 134-156, 162-176 en 143-153, opgetrokken in opdracht van de Tannerie et Maroquinerie Belges, in de Fabrieksstraat 150-154 gebouwd door de Papeteries de Saventhem en in de Landbouwstraat 59-73 met aansluitend de Steenokkerzeelstraat 43-45 en 47-71 gebouwd in opdracht van lederfabrikant Eugene Coppin van de Tanneries de Saventhem.
Na de Tweede Wereldoorlog sloten de grote fabrieken geleidelijk hun deuren vooral ten gevolge van een gebrek aan kapitaal voor vernieuwing en door de toenemende buitenlandse concurrentie. De Tannerie et Maroquinerie Belges stelde omstreeks de jaren 1970 nog een 400-tal personen te werk; de 'Tanneries de Saventhem', voorheen Ets. F. Coppin, had op dat ogenblik nog 140 werknemers en de rubberfabriek S.I.C. 150.
De inplanting van de luchthaven (1958) op de plaats van het vroegere Saventerlo was van cruciaal belang voor de verdere ontwikkeling van Zaventem; er ontstond daardoor immers een sterke toename van de werkgelegenheid.
Vanaf de jaren 1960-1970 kende Zaventem bovendien een opmerkelijke expansie van semi-industriële ondernemingen, aanvankelijk vooral langsheen de Leuvensesteenweg. Door de aanwezigheid van de luchthaven en de aanwezige wegeninfrastructuur ontwikkelde de gemeente zich tot een belangrijke economische draaischijf, wat aanleiding gaf tot de inrichting van een vijftal grote bedrijvenparken: Da Vinci, Noord, Keiberg, Lozenberg en Zaventem-Zuid. De belangrijkste plaatsen worden ingenomen door de groothandelsdistributie en de dienstensector. Dit alles ging gepaard met de aanleg van diverse nieuwe woonwijken.
Door de toenemende werkgelegenheid in de tweede helft van de 19de eeuw ten gevolge van de bloeiende industriële activiteiten en de daarmee gepaard gaande sterke bevolkingsgroei, was de Sint-Martinuskerk omstreeks 1900 te klein geworden en werd er beslist een hulpkerk te bouwen in het noordelijk deel van de parochie dat sedert 1860 van de moederparochie was afgesneden door de spoorlijn Brussel-Leuven en gekenmerkt werd door arbeidershuisvesting horend bij de fabrieken van Quitmann (Tannerie et Maroquinerie Belges) en Vanden Eynde (Papeteries de Saventhem). De oprichting werd toegestaan bij K.B. van 14 oktober 1913. Op 13 januari 1913 was er al grond aangekocht voor de bouw van een voorlopige kerk, die nog maar half voltrokken was op het ogenblik dat de oorlog uitbrak. Na een korte bouwonderbreking werd de nieuwe kerk voltooid in februari 1915; ze werd toegewijd aan Sint-Jozef. Op dat ogenblik waren er ongeveer 1500 parochianen, maar na de Eerste Wereldoorlog nam dit aantal sterk toe onder meer door de aanleg van de Rode en de Witte cité, twee tuinwijken gerealiseerd in de jaren 1920 door de bouwmaatschappij ‘Zaventem Uitbreiding’, die zelf was opgericht in 1920. Ook de verdere omgeving van het gebied ten noorden van de spoorlijn werd geleidelijk bebouwd, zoals de omgeving van de Van Dijcklaan en van de Watertorenlaan. Tussen 1920 en 1970 verdubbelde de bevolking.
Huidig uitzicht
Tot het laatste kwart van de 19de eeuw bestond Zaventem nog uit vier grote gebieden: het noordwestelijke deel Nederwoluwe, het noordoostelijke deel Imbroek, het Dorp ten zuidoosten en de Leuvensesteenweg ten zuidwesten. Vandaag ligt Zaventem te midden van een netwerk van snelwegen en wordt het door de spoorweg in twee grote delen gesplitst, een noordelijk deel en een zuidelijk deel.
Het noordelijke gedeelte van Zaventem gevat tussen de A201 ten noorden, de bocht van Zaventem ten oosten, de spoorlijn Brussel-Leuven ten zuiden en de Brusselse Ring ten westen, wordt als het ware gehalveerd door de Vilvoordelaan, die vertrekt aan het station en verder loopt in noordelijke richting; het gebied ten westen hiervan omvat in het westen langs de Ring een bedrijvenzone met in het noorden het 'Bedrijfspark Da Vinci' met de beeldbepalende inplanting van Corporate Village, bestaande uit zes gelijkaardige gebogen volumes, aangelegd in 2000. Voor de aanleg van dit prestigieuze kantorenproject met hotel en dienstencentrum werden de bedrijfsgebouwen van de Tannerie et Maroquinerie Belges afgebroken. Het geheel werd geïntegreerd in een parkaanleg waarin Park Ter Brugge, als overblijfsel van het vroegere kasteel Ter Brugge, werd opgenomen.
Aansluitend ten zuiden tussen de Lambroekstraat, de Fabrieksstraat en de spoorweg ligt een deel van de resterende oude industrie, omgeven door de wijk 'Hoek', een typische arbeiderswijk met kleine woningen, zie onder meer de Brugstraat en de Desmedtstraat. In de meest noordelijke zone, tussen de A201 en de Olmenstraat ligt de zogenaamde 'Rode Cité', een tuinwijk ontworpen door J. De Ligne en gebouwd na de Eerste Wereldoorlog op initiatief van de sociale huisvestingsmaatschappij 'S.A. Saventhem-Extension', later bekend als ‘Zaventem Uitbreiding’, gesticht op 12-08-1920. De wijk werd opgericht in 1922 en bestaat uit meerdere types, gegroepeerde eengezinswoningen, oorspronkelijk in regionale stijl; vandaag zijn alle woningen sterk aangepast, grondig gerenoveerd of vervangen door nieuwe bouw. Een latere uitbreiding van de 'CV Elk Zijn Huis' uit de jaren 1950 en gedeeltelijk ingeplant volgens het dambordpatroon, sluit hierbij aan ten westen en noordwesten (onder meer Invalidenlaan, Vrijheidsdreef, Seringendreef en Weldadigheidsstraat); momenteel (2013) worden hier de oude woningen stapsgewijs vervangen door nieuwbouw. Ten oosten van de Vilvoordelaan, in de meest noordelijke zone ligt de zogenaamde 'Witte Cité', eveneens een sociale woonwijk uit het interbellum met centraal een driehoekig plein. De Witte Cité ontleende zijn benaming aan de witgeschilderde gevels in tegenstelling tot de Rode Cité waar de gevels zijn opgetrokken uit rode baksteen. De wijk werd gebouwd in twee fasen door de sociale huisvestingsmaatschappij 'Zaventem Uitbreiding'. Een eerste fase betrof de woningen aan de Voorzorgstraat, de Vilvoordelaan nummers 132-164 en het begin van de Sportstraat, ze werden kadastraal ingetekend in 1928. De woningen aan de Heidestraat 15-49, Sportstraat 24-34 en Spaarzaamheidsstraat 8-18 en 9-11 werden kadastraal ingetekend in 1932.
Het gebied ten zuidoosten van de Groenstraat, tussen de Onderwijsstraat ten westen en de Steenokkerzeelstraat ten oosten betreft een 20ste-eeuwse woonuitbreiding met heterogene lintbebouwing voornamelijk uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Voorts vinden we in de hele zone ten noorden van de spoorlijn naast arbeiderswoningen een sterke concentratie van lintbebouwing met bel-etagewoningen vanaf het derde kwart van de 20ste eeuw, meteen een bewijs voor de sterke woonuitbreiding in die periode (onder meer Rodekruislaan, Groenveld, Alex Feldheimstraat).
Het zuidelijke gedeelte van Zaventem gevat tussen de spoorlijn Brussel-Leuven ten noorden, Nossegem ten oosten, de E40 ten zuiden en de Brusselse Ring ten westen omvat min of meer centraal de eigenlijke dorpskern van Zaventem. Het Bedrijfspark Noord met onder meer de oude industrie en aansluitend bij de zone ten noorden van de spoorlijn, beslaat het noordwestelijke deel met aangrenzend een woonzone tussen de Fabrieksstraat en de de Sellierstraat, die in hoofdzaak gekenmerkt wordt door arbeidershuisvesting. Meer naar het oosten ligt het eigenlijke centrum met de gotische Sint-Martinuskerk. De meest zuidelijke strook wordt ingenomen door latere woonuitbreidingen met verkavelingen van na de Tweede Wereldoorlog; onder meer de Kouterwijk, ontstaan in de jaren 1960 en Havidal (1976); hier vinden we naast beletagewoningen (Molenbergdreef, Van Ophemlaan en Tomberglaan) en villa’s en/of verspreide, vrijstaande eengezinswoningen (Ter Merenlaan) ook diverse straten met sociale woningbouw zoals de Fazanten-, Vinken- en Patrijzenlaan die deel uitmaken van een sociale woonwijk, ontstaan op het einde van de jaren 1960 onder impuls van de sociale huisvestingsmaatschappij ‘Zaventem Uitbreiding’. De renovatie van 30 woningen in de Vinkenlaan en de Patrijzenlaan was aan de gang tijdens het onderzoek (2011). De tuinwijk aan de Konijnenstraat van 1969 werd ontworpen door architect Lucien Engels. Ook de Hazenlaan, Lijsterhof en de Spreeuwenlaan, maken deel uit van een sociale verkaveling, aangevat in 1979 onder impuls van vernoemde huisvestingsmaatschappij. De verkaveling in de hoek van de J.B. Devlemincklaan (onder meer Vredelaan en Weerstandslaan) dateert uit het midden van de jaren 1950.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2014: Zaventem [online], https://id.erfgoed.net/teksten/158124 (geraadpleegd op ).
Talrijke huizen in de belangrijkste straten van het dorpscentrum hebben een oudere doch moeilijk te dateren breukstenen kern (Brusseliaan van naburige groeven); de meest in het oog springende werden genoteerd.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Zaventem [online], https://id.erfgoed.net/teksten/121536 (geraadpleegd op ).