De stad- en gemeentehuizen ontstonden als symbolen van wereldlijke macht en ontwikkelden zich doorheen de tijd tot administratieve centra. Qua stijl volgen ze de heersende bouwstijlen. Hun indeling blijft in het begin gericht op een ceremoniële functie om later uit te breiden met administratieve lokalen. De stad- en gemeentehuizen zijn door hun kenmerkende vormgeving en verzorgde afwerking vaak pareltjes in het straatbeeld en dienen dan ook als uithangbord voor de stad of gemeente.
Verschillende begrippen worden soms door elkaar gebruikt. We kunnen in grote lijnen een onderscheid gemaakttussen schepenhuizen, wetshuizen en gemeentehuizen.
Schepenhuis: een schepenhuis is een pand gebruikt door de schepenen van vrije steden. Zij voorzien in het dagelijkse administratief bestuur en hebben hoge juridische bevoegdheid (tot en met doodstraffen). Het stadhuis is de enige opvolger van het schepenhuis en beperkt zich tot de steden.
Wethuis: elk dorp of enkele dorpen samen hadden een schepenbank waar een aantal schepenen samen met de lokale heer of zijn afgevaardigde het dagelijkse bestuur waarnamen. Ze hielden zich ook bezig met de lagere juridische bevoegdheden (geldboeten).
Gemeentehuis: gemeentehuizen komen voor sinds de Franse Revolutie en bieden plaats aan de Gemeenteraad en het College van burgemeester en schepenen. Gemeentehuis is een overkoepelende term waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de vroegere schepen- en wethuizen.
Het fenomeen ‘schepenhuis’ dient gezien te worden in het ontstaan van een burgerlijke macht naast de oudere adellijke macht in de feodale middeleeuwen. Die opkomende burgerlijke macht, gesteund op een bloeiende handelseconomie, zal aanvankelijk de heer steunen in de poging de ‘portus’ te verdedigen.
Die inzet evolueert naar een organisatie van de portusgemeenschap op zich. De gestaag groeiende ‘stedelijke’ organisatie werd een opponent van de heer. De portus streefde naar grotere autonomie in ruil voor zijn steun aan de heersende adellijke elite. Een portus die vrijheden verkreeg noemde zich ‘een gemeente’. Tot die vrijheden behoorde het voorrecht op zelfbestuur, rechtspraak, verdediging en ontheffing van de herendienst. Onder het moto ‘stadslucht maakt vrij’ onderscheidde men zich op die manier van het omringende feodaal georganiseerde platteland. Hoei was de eerste stad van België die een stadscharter kreeg in 1066 omwille van zijn financiële steun aan de prins-bisschop van Luik. De meeste Belgische steden moesten wachten tot de twaalfde en dertiende eeuw om stadsrechten te krijgen (Geraardsbergen 1068, Gent circa 1100, Oudenaarde 1189, Dendermonde 1233, Eeklo 1240, Ronse 1240, Sint-Niklaas 1241, Ninove 1339, Lokeren circa 1804, Zottegem 1985).
Het eerste stedelijke gebouw dat fungeerde als symbool van de stad was het belfort. Sommige auteurs zien daarin ook de kern van het schepenhuis. Bij het uitbreiden van de administratie zou men overschakelen naar markthallen. Andere auteurs menen daarvoor geen bewijs te vinden en houden het bij de markthal als eerste verzamelplaats van de gemeente.
De markthal zal door de toename aan bevoegdheden en administratie (professionele schrijvers in stadsdienst) verlaten worden ten voordele van panden opgetrokken voor deze nieuwe stedelijke functie: het ‘gemeen-huis’ of schepenhuis. De steden toonden zo hun macht en prestige ten opzichte van het centrale bestuur. Het Oude Schepenhuis van Aalst, opgetrokken in 1225, wordt met zijn romaanse kern beschouwd als het oudste nog bestaande schepenhuis van de voormalige Nederlanden. Volwaardige schepenhuizen lijken pas vanaf de veertiende-vijtiende eeuw uit de markthal te ontwikkelen. Daarmee kon de stad zijn autonomie en macht tonen zonder al te opzichtige gebouwen op te trekken. Vanaf het prille begin was er een grote aandacht voor een kwalitatief hoogstaande afwerking van de voorgevel. Stilistisch volgt de architectuur de smaak van de tijd. Toch kunnen vele gemeenten het niet laten om het gemeentehuis aan te vullen met torens tot zover dat deze een typisch onderdeel gaan vormen van het gemeentehuis, en dat tot ver in de twintigste eeuw (Aalst, Oudenaarde, Brussel, Sint-Niklaas, Lede, Kallo, Lovendegem, Merelbeke, Leupegem). Eveneens werden de oudste gemeentehuizen voorzien van een balkon om de heer te eren maar ook om de verordeningen af te roepen. Tot het einde van het Ancien Regime zou het schepenhuis niet wezenlijk wijzigen.
Een typische plattegrond en opstand voor een schepenhuis werd nooit ontwikkeld. Elementen uit de militaire-,paleis- en gildenhuizenarchitectuur worden met elkaar vermengd: aanleg in de breedte, kantelen, torentjes, bordes- en statietrappen, rijke interieuraankleding, … Intern bestaan de eerste schepenhuizen uit een gemeenschappelijke hal, een altaar, soms een kapel en een feestzaal, een vergaderzaal voor de schepenen en een rechtzaal, een eetkamer en een keuken. Lokalen voor de administratie schijnen veelal te ontbreken of in latere fase ingericht wat wijst op de in oorsprong puur ceremoniële functie van het gemeentehuis.
Gezien de grote evolutie in de veertiende en vijftiende eeuw werden de eerste stedelijke schepenhuizen in de gotische stijl gebouwd (Gent 1482). Aan die gotiek werd vrij lang vast gehouden (Gent 1518, Oudenaarde 1526-30).
De oudste bewaarde wethuizen op het platteland dateren uit de zestiende eeuw. Voorheen werd gebruik gemaakt van schepenbanken in open lucht onder een luifel, in de kerk of op het kerkhof. Op dat ogenblik wordt de Vlaamse renaissance toegepast voor de bouw van schepen- en wethuizen (Haasdonk 1578).
Meer en meer krijgen de schepen- en wethuizen in de zeventiende en achttiende eeuw het uitzicht van de stadspaleizen en prestigieuze burgerwoningen in barok (Wichelen 1682), rococo (Lokeren 1761) en classicisme, terwijl de interne structuur de reeds vermelde elementen behield.
De Franse Revolutie luidt een nieuw tijdperk in. Oude rechten en vrijheden vervallen en een nieuw democratisch bestel wordt geboren. Het gemeentehuis zal zich daaraan aanpassen. Niet alleen is er een grotere vertegenwoordiging van burgers waardoor een gemeenteraadzaal nodig is, een huwelijk wordt een burgerlijk feit waarvoor ook een trouwzaal wordt ingericht. Koning Willem I en de Nationale Regering van België tekenen heel wat wetten die de verantwoordelijkheden van de gemeenteraden vergroten. Openbare werken, bouwaanvragen, onderwijs, militie en landbouw komen bij het takenpakket. Wanneer blijkt dat de gemeentelijke taken dusdanig uitbreiden dat de vergaderingen in lokale cafés niet langer haalbaar zijn, worden nieuwe gemeentehuizen - vaak op het platteland - opgetrokken. Dat gebeurde vooral vanaf 1840.
Het gemeentehuis wordt een zeer representatief gebouw dat het belang van de politiek en het bestuur van de gemeente uitstraalt. Stilistisch zien de besturen in die periode in het neoclassicisme de burgerlijke idealen uit de beginperiode van de democratie (Rome). Fraaie voorbeelden van die nieuwe visie zijn de gemeentehuizen van Aalst (1828), Ninove (1835) en Deinze (1843). In sterk eclectische vorm zal het classicistische gemeentehuis doorleven tot ver in de negentiende eeuw (Zottegem 1862, Wetteren 1873). De meest voorkomende plattegrond is in deze periode het dubbelhuis met centrale gang.
In de tweede helft van de negentiende eeuw worden de middeleeuwen met hun opkomende stedelijke zelfstandigheid als het te volgen voorbeeld gezien. Het gevolg is een golf van neogotische gemeentehuizen (Sint-Niklaas 1878, Stekene 1883, Maldegem 1909). Een deel van de liberale burgerij zag in de gotiek de hoogtijdagen van het katholicisme en vond in de renaissance en barok de te volgen burgerlijke idealen terug (Temse 1905). De L-vormige plattegrond verschijnen (gang in L-vorm).
Vele kleinere gemeenten kozen ervoor om het gemeentehuis en schoolgebouw samen uit te bouwen. Die stereotype gebouwen werden opgetrokken uit baksteen met accenten in blauwe hardsteen (Erembodegem 1874). Voorbeeldboeken van schoolgebouwtjes werden als inspiratiebron gebruikt. Hoewel de bouwstijl geen echte naam heeft en soms als minderwaardig wordt beschouwd, vormen deze officiële gebouwen samen met de kerk, pastorie, trein- of tramstation, het karakteristieke en vertrouwde negentiende-eeuwse beeld van vele Vlaamse dorpen.
Na de Eerste Wereldoorlog bleef het historisme belangrijk (Uitbergen 1925), het modernisme werd slechts beperkt toegepast (Zelzate 1938). Pas na de Tweede Wereldoorlog is er een merkbare verandering waar te nemen in de nieuwbouw van gemeentehuizen. Voortaan komt de dienstverlening aan de burger en de administratie meer op de voorgrond. Het ceremoniële facet blijft aanwezig maar loketfuncties en administratie komen meer op de voorgrond. Die administratieve functies worden in de jaren 1970 en 1980 zo belangrijk dat administratieve centra worden opgericht zodat het gemeente- of stadhuis terug een meer ceremoniële rol krijgen toebedeeld.
Gemeentehuizen hebben geen eigen typologie. Hun verschillende locaties, van vrijstaand pand over hoekpand naar rijhuis maakt dat de aanleg soms sterk afwijkt. Eveneens de gecombineerde functies met een schoolgebouw, politiekantoor en brandweer maken dat de opzet wisselt. Enkele constanten zijn wel herkenbaar:
Bron: Onroerend Erfgoed, Criterianota bij beschermingsdossier.
Auteurs: Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Stad- en gemeentehuizen [online], https://id.erfgoed.net/themas/36 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.