Op basis van het landschappelijk bodemonderzoek kan gesteld worden dat binnen het plangebied voornamelijk een A-verbruiningshorizont-C of AC bodemsequentie aanwezig is, waarbij de kans op de aanwezigheid van een in situ bewaarde steentijdsite zeer laag tot nihil wordt ingeschat.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden 23 archeologische sporen aangetroffen. Het merendeel van de sporen concentreert zich in het zuidelijke deel van het plangebied. De sporen bestaan uit paalkuilen, kuilen, een afvalkuil, greppels/grachten en een mogelijke poel. Op basis van het vondstmateriaal kunnen de sporen toegeschreven worden aan twee periodes, meer bepaald de Romeinse tijd en de late middeleeuwen. Vooral uit de Romeinse periode werden bewoningssporen en watervoerende structuren aangetroffen. Uit de late middeleeuwen dateert een gracht die wellicht uitloopt in een poel.