is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein Bergenhof
Deze vaststelling is geldig sinds
18de eeuwse hoeve en neoclassicistisch landhuis uit 1840 omgeven door een landschappelijk park van 3 hectare uit de periode 1850-1860; bezit diverse oude bomen en zeldzame boomsoorten bij de meer recente aanplantingen.
De hoeve "Nat[t]en bempt", zoals ze op de Ferrariskaart (1771-1775) wordt genoemd, was bij de opstelling van het Primitief kadaster (1820-1830) eigendom van Joannes Van Zurpele, rentenier uit Leuven ("Vanzulper" volgens de kadastrale legger, volgens Claes op pagina 267, "Cools de Dorne", mogelijk de zoon van de laatste heer van Deurne bij Diest). De onmiddellijke omgeving omvatte twee percelen bos, samen 9 hectare, een boomgaard van 1 hectare 35 are en een moestuin van 15 are. De hoeve bestond uit vijf losse gebouwen en bevond zich op de linkeroever van de Pijnbeek, een bijloop van de Begijnenbeek, aan de voet van de heuvelrug tussen Bekkevoort en Molenbeek-Wersbeek, op nauwelijks 600 m van de kerk van Wersbeek maar nog op het grondgebied van Bekkevoort. Bij een verdeling in 1836 werd 'Natten Bempt' toegewezen aan Eugène Cools uit Diest, wiens erfgenamen het tot een echt landgoed uitbouwden. In 1840 werd (volgens een datumsteen) op circa 100 m ten noorden van de hoeve, hogerop de helling een landhuis gebouwd, dat als het 'kasteel van Cools' – of zelfs 'Kasteel van Wersbeek' – en later als 'Bergenhof' ('Berghoven' op de stafkaart van 1893) zal worden aangeduid. Een perceel van 65 are op de helling tussen het kasteel en de Pijnbeek werd tegelijkertijd ingericht als siertuin ("plaisir hof").
Rond 1860 kreeg het kasteel min of meer zijn huidige uitzicht. Het oorspronkelijke landhuis (een neoclassicistisch dubbelhuis van vijf traveeën, twee bouwlagen, een schilddak, bepleistering, een licht uitspringend middenrisaliet met balkon op consoles, muurpilasters over de twee bouwlagen, brede profiellijst onder de dakrand, rondbogige bovenvensters) bleef behouden, maar aan de zuidwesthoek werd een forse, ronde hoektoren met een stomp tentdak toegevoegd. Aansluitend bij de noordwesthoek werd een L-vormige kasteelaanhorigheid (koetshuis, stallen, dienstwoning) opgetrokken, waarvan stijl en gevelopvatting nauw aansluiten bij de neoclassicistische stijl van het hoofdgebouw (driehoekig fronton, pilasters, oeil-de-boeuf). In plaats van bepleistering en cordonlijsten in stucwerk, gaat het hier echter om tweekleurige baksteenbouw, nu wit geschilderd, met grijsgekleurde geveldetails van uitspringende – gesinterde? – baksteen (rondboogarcaden die de gevels van de binnenplaats ritmeren, een doorlopend cordon aan de bovenvensters). Het kasteel staat aan de noordrand van het park en is ongetwijfeld bedoeld om uitsluitend vanuit het park gezien te worden, zoals blijkt uit de onversierde achtergevels. De hoeve werd, ook rond 1860, grondig verbouwd tot een bijna gesloten geheel rond een boerenerf (nu bloementuin).
Rond de plaatselijke verbrede en opgestuwde Pijnbeek werd tijdens dezelfde bouwcampagne een nieuw 'landschap' van circa drie hectare gecreëerd, gebruikmakend van een eenvoudig maar doeltreffend en in de landschapsarchitectuur veel beproefd procedé: de ongelijkmatige verbreding en opstuwing van een relatief onbelangrijke beek, die daardoor het uitzicht verkrijgt van een statige rivier. In dit inventarisdeel worden nog andere bucolische 'rivierlandchappen' besproken, onder meer het kasteelpark van Schiplaken te Hever en in de regio zijn de voorbeelden van dergelijke bucolische 'rivierlandschappen' legio, onder meer in Holsbeek en Meldert-Hoegaarden. Op een kadastrale mutatieschets uit 1863 worden twee uitstulpingen van de verbrede beek getoond, waarin telkens een eilandje werd uitgespaard. De versmallingen in de rivierloop werden door brugjes (nu verdwenen) overspannen. De in de jaren 1840 aangelegde lusttuin – in feite een open, grazige ruimte omringd door dicht plantsoen – vormde de verbinding tussen kasteel en 'rivier'. Deze structuur wordt op de stafkaarten pas duidelijk weergegeven vanaf 1931, maar was toen al 70 jaar oud.
Ook buiten de eigenlijke lusttuin werden architecturale elementen aangebracht. Op de stafkaart van 1869 wordt een groot perceel dennenbos (20,5 hectare) ten noordwesten van het kasteel afgebeeld, dat via een beboomde dreef met de moestuin van de kasteelhoeve verbonden is. Dit bosperceel werd ontsloten door twee elkaar loodrecht kruisende wegen en op het kruispunt stond een gebouwtje, een 'jachtpaviljoen' volgens de kadastrale legger. Dit nu verdwenen bos was dus geen louter productiebos, maar had ook een recreatieve functie, in een streek (Hageland) die in de loop van de 19de eeuw overigens massaal werd ontbost. In 1878, gelijktijdig met een verbouwing van het kasteel, werd door het kadaster een nieuwe constructie opgetekend, die de 'lust'-functie van het landgoed versterkte: een "zomerhuis" ten westen van het kasteel, aan de rand van een perceel bouwland van drie hectare, waarvan later (mogelijk rond 1920, zie kadaster) een gedeelte (44 are) zal worden ommuurd en als moes- en fruittuin gebruikt.
In het huidige bomenbestand zijn diverse generaties herkenbaar, die waarschijnlijk gecorreleerd zijn met het aantreden van nieuwe eigenaars of bewoners. De zomerlinden (Tilia platyphyllos) op de zuidelijke oever van de vijver, de Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera) op de tegenovergestelde oever, het groepje Amerikaanse kransmagnolia's (Magnolia tripetala) in het gazon aan de voet van de helling onder het kasteel, de Japanse vingeresdoorn (Acer palmatum 'Nicholsonii') rechts van het kasteel en tal van andere, minder courante soorten bomen en struiken werden vermoedelijk na de Tweede Wereldoorlog aangeplant door de toenmalige eigenaar, Jozef Deckers, en reflecteren misschien ook zijn specifieke belangstelling als agronoom en bodemkundige. Uit die periode dateert ook de Lourdesgrot aan het uiteinde van de toegangsdreef. De verkoop van het domein in 1921 door de laatste Cools aan professor Jozef-Leopold Frateur, veearts en landbouweconoom (professor in de zoötechnie aan het Landbouwinstituut van de Katholieke Universiteit te Leuven 1899-1936, en in landbouweconomie), werd waarschijnlijk eveneens gevolgd door een reeks aanplantingen, bomen die ondertussen stamomtrekken hebben bereikt tot 3 meter, met onder andere ginkgo (Ginkgo biloba), zwarte walnoot (Juglans nigra) en zomerlinde met ingesneden blad (Tilia platyphyllos 'Laciniata'). De meeste bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en platanen (Platanus x hispanica) – stamomtrekken tot 4 meter – dateren uit het midden van de 19de eeuw, de vroege Cools-periode, maar een van de bruine beuken, een tamme kastanje (Castanea sativa) en een hangende zilverlinde (Tilia petiolaris) zijn gezien hun stamomtrekken (460-500 centimeter) vermoedelijk nog ouder.
Merkwaardige bomen (opname 12 augustus 1999)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeter weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte. Het nummer vooraan verwijst naar de locatie op het plan in het inventarisdossier.
Bron: DENEEF R., 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Hageland - Noordoosten van Vlaams-Brabant. Aarschot, Begijnendijk, Bekkevoort, Boortmeerbeek, Diest , Haacht, Keerbergen, Rotselaar, Scherpenheuvel-Zichem, Tremelo.
Auteurs: Deneef, Roger; De Maegd, Christiane
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Bekkevoort
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein Bergenhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134457 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Gemeente Bekkevoort
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.