Burgerhuis in sobere art-decostijl op de hoek van de Berkenlaan en de Acacialaan, gebouwd in opdracht van Jeanne Terlinck, naar een ontwerp door de architect Jan Jacobs uit 1925. De rijwoning in halfopen bebouwing is een bescheiden voorbeeld van de zakelijke art deco die de architect tijdens de jaren 1920 beoefende. Tot zijn interessantste werken uit deze periode behoren het appartementsgebouw "Résidence La France" op de Jan Van Rijswijcklaan, dat Jacobs in associatie met de architect Paul Smekens tot stand bracht, en het kantoorgebouw van de Compagnie Nationale d'Eclairage op de Louiza-Marialei. Uit het ingehouden baksteenexpressionisme van de woning Terlinck, blijkt de invloed die ook de Amsterdamse School destijds op zijn architectuur uitoefende. Aan het begin van zijn loopbaan liet de omstreeks 1900 debuterende Jacobs zich opmerken met woningen in een sobere art-nouveaustijl. Vanaf de jaren 1930 zette de architect, die vermoedelijk tot in de jaren 1950 actief bleef, de stap naar een meer uitgesproken modernisme. Een belangrijk aandeel in zijn architectuurproductie betreft gebouwen voor infrastructuur en nijverheid.
Met een gevelbreedte van twee bij vier traveeën, omvat het gebouw twee bouwlagen onder een complex schilddak. De constructie bestaat uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, waarvan rollagen, getrapte profielen en muurvlechtingen de expressie verlevendigen, op een arduinen plint. Het gebruik van natuursteen is beperkt tot schaarse constructieve onderdelen zoals hoekblokken en kraagstenen, pannen vormen de dakbedekking. Asymmetrisch van opzet is de opstand evenwichtig opgebouwd uit horizontale en verticale accenten, met een plastisch spel van uit- en inspringende volumes. Opvallende accenten zijn de combinatie van erker en portaal onder een gestrekte luifel in de voorgevel, de discrete bow-window in de zijgevel, de golvende terrasafscheiding, het hoofdgestel met fries en kroonlijst, beide tuitvormige dakvensters met topstuk, en de hoog oprijzende, polygonale schoorsteen in decoratief metselwerk. De onregelmatige ordonnantie van de vensters, met gemetselde lekdrempels, volgt uit de functionele indeling van het interieur. Van het oorspronkelijke houten schrijnwerk zijn enkel de inkomdeur, het octogonale zijlicht, de decoratieve raamomlijsting met colonnetjes van een van de dakvensters, en wellicht de kozijnen bewaard; de vensters zelf, destijds met typische horizontale roedeverdeling, zijn volledig vernieuwd. Het sierlijke smeedijzeren voortuinhek met bakstenen postamenten bleef behouden. De garage op de perceelsgrens maakt deel uit van het oorspronkelijke bouwprogramma.
De plattegrond is georganiseerd rond de centraal ingeplante traphal met bovenlicht, gevat tussen de vestibule en de keuken. Deze wordt over de volledige bouwdiepte geflankeerd door de enfilade van salon, eetkamer en veranda. Op de bovenverdieping bevinden zich de slaapkamers, onder de dakstructuur de mansardes.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 238#1279.