Gotische kapel, waarvan het koor en de laatste traveeën dateren van 1483, de beuk van 1550, en de sacristie en het portaal van circa 1900.

De plattegrond beschrijft een rechthoekige beuk uitlopend op een klein, smaller koor van één rechte travee met driezijdige sluiting, gestut door middel van steunberen.

Baksteenmetselwerk opgetrokken op een uitstekende gecementeerde plint met afzaat en afgewerkt met een bolronde mergelstenen daklijst. Leien zadeldak bekroond met een westelijke klokkenruiter. Drie traveeën, met duidelijke bouwnaad tussen de tweede en derde travee; deze laatste travee en het koor zijn voorzien van mergelstenen speklagen. De voorgevel is afgelijnd met mergelstenen hoekstenen en voorzien van motieven van gesinterde baksteen; de geveltop, van lisenen, boogfriezen en schouderstukken voorzien, rust op een geprofileerde, mergelstenen waterlijst met afzaat.

In het oudste gedeelte zijn geprofileerde rondboogvensters met afzaat uitgespaard, in het latere gedeelte, een spitsbogig drielicht met maaswerk. Het koor heeft een rondboogvenster en vier eenvoudige, geprofileerde spitsboogvensters, waarvan een gedicht. De noordelijke zijgevel telt slechts één spitsboogvenster; in de eerste travee bleef de vlakke, kalkstenen en van negblokken voorziene omlijsting van een thans gedicht rondboogportaal bewaard. In de tweede travee der zuidelijke zijgevel bevindt zich een gedichte, bakstenen steekboogdeur. Circa 1900 werd een nieuw portaal tegen de voorgevel aangebracht. Overzichtelijke, vrij heldere ruimte overkluisd door middel van een bepleisterd tongewelf voorzien van een kruinrib en gordelbogen op kraagstenen; verdiepte vakken met omlopend profiel en uitgespaarde, afgeronde hoeken.