In 1997 opgeleverde architectenwoning van Marie-José Van Hee die getuigt van haar kenmerkende aanpak, aanleunend bij de Nieuwe Eenvoud.
Op deze plek bevonden zich drie arbeiderswoningen, mogelijk deels met 17de-eeuwse oorsprong. Eind 20ste eeuw waren deze echter sterk vervallen. Vanaf begin jaren 1990 maakte architecte Marie-José Van Hee – die in één van deze huizen woonde – een ontwerp voor een nieuwbouwwoning op deze plek. In 1994 werd het definitieve ontwerp opgemaakt en in 1997 volgde de oplevering. Sindsdien bleef de woning vrijwel ongewijzigd bewaard. In 2022-2023 werd wel op het achterliggende perceel, aan de Pluimstraat 16, een nieuw door Marie-José Van Hee ontworpen volume opgetrokken voor haar architectenbureau, met een verbinding naar deze woning.
Voor deze realisatie kreeg Van Hee verschillende prijzen, onder andere de tweejaarlijkse Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Architectuur en Vormgeving in 1997, en een nominatie voor de Europese Prijs voor Hedendaagse Architectuur – Mies van der Rohe Award in 1998.
De architectenwoning van Marie-José Van Hee is een rijhuis bestaande uit twee vleugels: een straatvleugel en dwars hierop een zuidelijke vleugel met een lager vloerniveau, naar verluidt een herinnering aan het vroegere woonhuis op deze plek. Beide vleugels tellen twee bouwlagen maar hebben een verschillende hoogte: de straatvleugel heeft een dubbelhoge begane grond en een overstekend zadeldak van rode dakpannen (om te voldoen aan de bouwvoorschriften) maar met een dermate lichte helling dat dit dak niet zichtbaar is vanaf de straat of de tuin. De dwarsvleugel is lager en heeft een overstekend lessenaarsdak, ook met rode dakpannen.
Beide vleugels omsluiten een tuin die verder, aan de noord- en westzijde, begrensd wordt door een gecementeerde bakstenen muur waardoor een buitenkamer of besloten binnentuin (hortus conclusus) ontstaat, een fundamenteel onderdeel bij Van Hees woningen. De tuin is grotendeels betegeld met onregelmatige flagstones met plaats voor beplanting (kruiden en struiken), een verhoogde, rechthoekige, betonnen waterpartij, en een boom die herinnert aan een vroeger exemplaar.
De straatvleugel bevat op de begane grond een dubbelhoge leefruimte en op de eerste verdieping een flexibel in te delen appartement dat toegankelijk is met een trap vanaf de noord- en de zuidzijde. De zuidelijke dwarsvleugel bevat twee bouwlagen met op de begane grond vanaf de straat achtereenvolgens een inkomhal, de keuken en het sanitair, en op de verdieping een trap, bibliotheek en slaapkamer. Achteraan dit volume is nog een buitentrap voorzien die uitgeeft op een klein bakstenen volume met een buitentoilet als herinnering aan de vroegere toestand.
De straatgevel integreert zich in het straatbeeld qua hoogte en materialiteit (lichtgrijs gecementeerde baksteen) maar behoudt tegelijk een zekere architecturale autonomie door de quasi-symmetrische opbouw. Centraal in deze gevel bevinden zich vijf verticale vensters met driedelige, verticaal schrijnwerk in het gevelvlak. De relatief hoge plaatsing van deze ramen garandeert lichtinval en uitzicht maar verhindert tegelijk inkijk. Links en rechts in deze gevel bevinden zich verdiepte deuropeningen van verschillende breedte, uitgewerkt in hout (verticale planken) en met verticaal ingedeelde bovenlichten. Net onder het dak bevindt zich een verdiepte, gevelbrede raamconstructie, opnieuw verticaal ingedeeld, die het dak ondersteunt. Boven de twee deuren is deze raamconstructie lager doorgetrokken, en bevindt zich een horizontale rechthoekige opening in de baksteengevel. De verschillende verdiepte openingen geven de indruk van een ontdubbelde gevel.
De twee tuingevels worden op de begane grond met elkaar verbonden door een overdekte galerij met rechthoekige, betonnen pijlers. De tuingevel van de straatvleugel wordt op de begane grond geopend met drie tweeledige raamdeuren en door twee horizontale, rechthoekige vensters net boven de galerij, de tuingevel van de dwarsvleugel is op de begane grond volledig geopend, met verticale indeling. Op de bovenverdieping van beide vleugels bevinden zich net onder het overstekende dak vensters met tweeledig schrijnwerk. Al het schrijnwerk is specifiek ontworpen en gemaakt voor deze woning. Opvallend zijn vooral de tuindeuren die houten en stalen kaders combineren en die hang- en sluitwerk hebben in de draaiende delen.
Het interieur van de woning en met name de imposante leefruimte wordt bepaald door een opvallende constructie van betonnen pijlers die onder het vloerniveau verbonden zijn met ribben, als de romp van een schip. Deze rechthoekige pijlers zorgen voor ritme en voor een ontdubbeling van de wanden, net zoals nissen en ingemaakte kasten. Die laatste dienen ook ter isolatie. Enkele zorgvuldig geplaatste gevelopeningen zorgen voor een bestudeerde lichtinval, ook door het gebruik van enkel glas. In combinatie met de gekozen materialen (natuursteen voor vloeren en trappen, hout voor plafonds en kasten, beton voor de pijlers) en het gehanteerde coloriet (beige, grijs en groen) zorgt deze lichtinval voor een heel esthetische en zintuiglijke ervaring.
De architectenwoning van Marie-José Van Hee wordt algemeen beschouwd als een hoogtepunt in haar oeuvre dat een enigszins aparte maar prominente plaats bekleedt in de recente architectuurgeschiedenis van Vlaanderen. Ze kan gelinkt worden aan een ruimere generatie Vlaamse architecten (aangeduid met de naam Nieuwe Eenvoud) die eind twintigste eeuw internationaal furore maken door zich terug te plooien op de essentie van architectuur: ruimte, lichtinval, zintuiglijkheid,... Andere voorbeelden zijn Paul Robbrecht en Hilde Daem (waarmee ze regelmatig samenwerkte), Christiaan Kieckens, Henk De Smet en Paul Vermeulen. Maar haar oeuvre vertoont ook verwantschap met internationaal gekende figuren zoals de Mexicaanse architect Luis Barragán en de Nederlandse abt dom Hans Van der Laan, en ze is tevens beïnvloed door de Romaanse, religieuze architectuur van kloosters in Zuid-Frankrijk met hun dikke muren en besloten binnentuinen.
Typische kenmerken van haar architectuur die ook in deze woning prominent aanwezig zijn, zijn de ruimtelijke complexiteit en gelaagdheid van het interieur met een prominente aanwezigheid van trappen die een sculpturaal element vormen (met name in de leefruimte) en die mogelijkheid bieden tot alternatieve circulatie, het gebruik van de binnentuin als deel van de woning, het ingekeerde en geborgen karakter, het geslaagde evenwicht tussen architecturale autonomie en contextuele integratie, de eenvoud, de zintuiglijke materialiteit en het unieke schrijnwerk. De woning bevat doorzichten, variërende plafondhoogtes en zorgvuldig geplaatste ramen die spelen met lichtinval en schaduw. Dit zorgt voor een subtiele, poëtische ruimtelijke beleving. Van Hee maakt gebruik van duurzame, natuurlijke materialen zoals hout en natuursteen, die een tijdloze kwaliteit uitstralen. Haar woning is een meesterwerk in het balanceren van eenvoudige, eerlijke materialen en verfijnde details. De aandacht voor ambacht en de tactiliteit van materialen is kenmerkend voor haar architectuur.
Auteurs: Van Herck, Karina; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)