Historisch belangrijke hoeve en neerhof van het voormalige grafelijke domein en foncier van de heerlijkheid van het Knesselaarse, minstens opklimmend tot begin 13de eeuw doch vermoedelijk van Frankische oorsprong en oudste nederzetting in de streek. Oorspronkelijk, site met walgracht van het tweeledige type met afzonderlijk omgrachte motte en neerhof, gelegen bij de Slabbaartsbeek, de grensbeek met Oedelem, tevens grens tussen de kasselrij van het Vrije van Brugge en de Oudburg van Gent. Motte en neerhof lagen aanvankelijk op Oedelem, het neerhof werd later herhaaldelijk verplaatst; sinds begin 17de eeuw op zijn huidige plaats. Als vorstelijk bezit overgegaan van de graven van Vlaanderen op de hertogen van Bourgondië, de koningen van Spanje en de Oostenrijkse keizers tot de verkoop in 1761 door Maria Theresia aan griffier J. De Graeve. Sinds 1350 door Lodewijk van Male in leen gegeven aan hooggeplaatsten en trouwe dienaren. Hijzelf verbleef er meermaals en ontving er delegaties van onder meer de Gentenaren en Bruggelingen in het conflict van het graven van een kanaal tussen Brugge en Deinze (1379). Volgens archiefteksten werd het heerlijk verblijf op de motte in de 14de eeuw - begin 15de eeuw beschreven als "mayson, hostel of manoir" met kapel, waaraan in 1370-75 nog belangrijke herstellingen werden gedaan. In de 15de eeuw was ze reeds verdwenen en verbleven de Bourgondische vorsten voornamelijk op het Koningsgoed te Ursel. In de 16de eeuw voor het eerst zogenaamd "Prinsengoed".
Heden nog achterin gelegen hoeve met ongeordende losstaande bestanddelen met imposant toegangshek en populierendreef naar de Prinsengoeddreef. Ten zuiden, gewitte vierkante hekpijlers op gepikte plint met dekplaat en bekronende bolornamenten; linkerpijler met nis en Onze-Lieve-Vrouwebeeldje; rechts huisnaambordje. Ten noorden, aangepast boerenhuis van oorspronkelijk vijf + twee traveeën onder zadeldak (pannen, nok loodrecht op de straat) vermoedelijk vernieuwd in de loop van de 19de eeuw en recent gerenoveerd. Gecementeerde en geschilderde gevels op grijsgeschilderde plint, nieuwe gemetste zijgevels, getoogde en rechthoekige vensters en persiennes. Aangepast interieur. Ten noordwesten, grote 19de-eeuwse schuur en stallen, ten westen kleine bakstenen stal met ervoor één behouden grenspaal (oorspronkelijk twee) op de grens met Oedelem. Arduinen paal, volgens handboek van 1792 toen geplaatst in verstandhouding met het Vrije en de wethouders van Knesselare, met opschrift: aan Oedelemse zijde: "Juridictie van het Knesselaersche en Oedelem"; aan Knesselaarse zijde: "Juridictie van Knesselaere, Lande van de Woestyne".
- RYSERHOVE A., Feodaal Knesselare, in Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek nr. 17, 1966, p. 261-351.
- RYSERHOVE A., Oud Knesselare, in Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek nr. 26, 1975, p. 217-219.
- VERSTRAETE D.-RYSERHOVE A., Het Prinsengoed te Knesselare en de heerlijkheid van het Knesselaarse te Oedelem, Oude Hoevenreeks, I, Eeklo, 1951.