Gebeurtenis

Inventarisatie bouwkundig erfgoed Oudenaarde

geografische inventarisatie
ID
559
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/559

Beschrijving

De inventaris bouwkundig erfgoed van de stad Oudenaarde en deelgemeenten Bevere, Edelare, Eine, Ename, Heurne, Leupegem, Mater, Melden, Mullem, Nederename, Volkegem en Welden werd gepubliceerd in 1996 in boekdeel 15n1 van de reeks Bouwen door de Eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van de Afdeling Monumenten en Landschappen binnen de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen (AROHM) maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep van zomer 1994 tot eind 1995. De inventarisatie leverde 820 inventarisfiches op, goed voor het volume van een volledig boekdeel.

Context en doelstelling

De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Oudenaarde situeert zich in de hoogtijperiode van de grootschalige geografische inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen. De inventaris vormde in de jaren 1990 een essentieel instrument binnen het beleid van de opeenvolgende ministers Johan Sauwens en Luc Martens. Allebei wilden ze een snelle afwerking en een actualisatie van de inventaris, om een optimaal beschermingsbeleid te kunnen voeren. Gedreven door deze beleidsvisie, publiceerden de inventaristeams in Vlaanderen in de jaren 1990 negentien boeken, dubbel zoveel als wat ze in het vorige decennium realiseerden. In Oost-Vlaanderen waren er twee inventaristeams aan de slag, die zes boekdelen publiceerden in de jaren 1990. Ze finaliseerden het arrondissement Gent met drie boeken en rondden het arrondissement Oudenaarde af, waarvan de inventaris in drie boekdelen werd gevat. Het onderzoek dat voor dit arrondissement in 1994 startte, kon men op vier jaar tijd publiceren in de boekdelen 15n1, 15n2 en 15n3.

De doelstellingen van de inventarisatie in de reeks Bouwen door de Eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:

  1. Vooreerst wil de inventaris een beschermingsinstrument zijn, als uitgangspunt voor de op te stellen lijsten van te beschermen monumenten, stads- en dorpsgezichten.
  2. Vervolgens wil de inventaris een gids zijn voor de architectuur van de streek.
  3. Tenslotte wil hij door een eerste, verbeterbaar overzicht te geven van het bouwkundig erfgoed, een uitgangspunt vormen voor verder wetenschappelijk onderzoek.

Methodologie

De werkwijze bij het opstellen van de inventaris van Oudenaarde bleef de basisprincipes van de inventarismethodologie van het project Bouwen door de Eeuwen Heen volgen. Veldwerk vanop de openbare weg bleef de basis voor de evaluatie en de selectie van het bouwkundig erfgoed. Registratie van de visuele waarnemingen ter plaatse op een veldwerkfiche en fotografische opnames vulden elkaar aan. Waar onderzoek van de interieurs doorgaans beperkt bleef tot kerken en een aantal openbare gebouwen, kon men in Oudenaarde meer dan gebruikelijk interieurs van privéwoningen bezoeken en documenteren. In het woord vooraf van dat boekdeel dankt men dat aan de opvallende bereidwilligheid van de geïnteresseerde bewoners van Oudenaarde.

Ook qua onderzoek bleef het inventaristeam heel dichtbij de standaard. Voor de belangrijkste gebouwen consulteerde men de bibliografische en archivalische bronnen. Omwille van tijdsefficiëntie behoorde een systematische consultatie van niet gepubliceerd archiefmateriaal voor alle inventarisobjecten nooit tot de standaardmethodologie van het project Bouwen door de Eeuwen Heen. We merken echter op dat voor de stad Oudenaarde de historische bouwaanvragen in het Stedelijk Archief werden geconsulteerd voor wat betreft de architectuur van de 19de en 20ste eeuw. Het archief van het kadaster werd “als hulpbron” gebruikt om de gebouwen te dateren.

Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Dat deed men ook voor het arrondissement Oudenaarde, dat bestond uit het kanton Oudenaarde en het kanton Ronse. Elk van die kantons kreeg een eigen boekdeel. Omwille van de grote rijkdom aan erfgoed, kreeg de stad Oudenaarde met de talrijke fusiegemeenten ook een eigen boekdeel, nummer 15n1.

De beschrijving van het erfgoed gebeurde volgens het stramien uit de inventarismethodologie. Die werden, mee evoluerend met de professionalisering van de monumentenzorg, steeds uitgebreider en gespecialiseerder. Bij de eerste inventarissen maakte men de beschrijving op basis van een visuele evaluatie en screening van het erfgoed ter plaatse. Vanaf de jaren 1990 vulde men dat aan met onderzoek van beschikbare literatuur en archiefonderzoek, waarbij het onderzoek in het archief van het kadaster steeds systematischer werd uitgevoerd. Deze bouwhistorische achtergrondinformatie kon de erfgoedwaarde van het geselecteerde erfgoed extra motiveren en linken maken met de context waarin het erfgoed werd gewaardeerd. Deze contextuele aanpak resulteerde in de introductie van beschrijvingen van straatbeelden en (deel)gemeente-inleidingen. Bij het begin van elk boekdeel legde een algemene inleiding het verband tussen het bouwkundig erfgoed en de geografische, landschappelijke en historische en stedenbouwkundige omgeving en evolutie. Bij boekdeel 15n1 maakte men een uitgebreide algemene inleiding voor de inventaris bouwkundig erfgoed van de stad Oudenaarde en deelgemeenten.

Waarden en criteria voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed

Men selecteerde panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat moment geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in Oudenaarde gebeurde in 1994-1996. Men gebruikte toen de waarden opgenomen in het decreet van 3 maart 1976 en gewijzigd bij decreet van 22 februari 1995. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteerde men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Dit sloot echter de optekening van recentere gebouwen niet uit. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.

Deze waarden en criteria worden niet afzonderlijk beschouwd. Het is de globale beoordeling die het uitgangspunt vormt voor de evaluatie. Voor opname in de inventaris van het bouwkundig erfgoed dienen de waarden en criteria afgetoetst te worden binnen het geografische kader van het inventarisproject. Met andere woorden: de opname van een gebouw of object in de inventaris wordt nooit object per object besloten, maar steeds in het kader van de erfgoedwaarde-afweging van een groep van gebouwen of objecten per regio en/of per type. Hoewel de inventaris van de stad Oudenaarde formeel als een apart boekdeel is gepubliceerd in de publicatiereeks, gebruikte het inventaristeam bij de selectie van het erfgoed de inventarisgegevens uit de toen lopende inventarisprojecten in het volledige arrondissement, om een weloverwogen en ruim selectiekader te creëren.

Inventaris bouwkundig erfgoed in Oudenaarde

Op basis van deze waarden en criteria selecteerde het inventaristeam in 1994-1996 in Oudenaarde en deelgemeenten 820 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed. 346 daarvan zijn gelegen in de stad Oudenaarde. De andere zijn verspreid over de twaalf deelgemeenten, die een landelijk karakter kennen.

De algemene inleiding bij de inventaris geeft een gedetailleerd overzicht van hoe de waarden en criteria zijn toegepast op de selectie van het bouwkundig erfgoed in Oudenaarde. Hieronder vatten we de belangrijkste conclusies daarvan samen.

Op vlak van religieuze architectuur zijn vooral de talrijke bewaarde romaanse kerken of belangrijke resten ervan opvallend. Dit is een uiting van de opmerkelijk vroege bewoning in de dorpen die thans onder Oudenaarde ressorteren. Zoals overal in Vlaanderen, werden er ook hier neogotische parochiekerken gebouwd. De enige modernistische parochiekerk van het behandelde gebied is de kerk van de Sint-Jozefsparochie te Oudenaarde, gebouwd in 1958-59 naar plannen van de architecten Maurice Vossaert en André Platel. Het kapellenpatrimonium van Oudenaarde is op het grondgebied met een stedelijk karakter vrijwel tot nihil herleid. In de landelijk gebleven deelgemeenten zijn deze kleine religieuze monumenten iets beter in stand gehouden, wat zich weerspiegelt in de inventaris. De oudste sporen van het patrimonium van religieuze ordes zijn de door opgravingen aan het licht gebrachte resten van de verdwenen abdij van Ename. Verder vinden we in Oudenaarde vooral 19de-eeuwse kloostergebouwen opgericht in onderwijscontext.

In Bevere is er een voor België uniek voorbeeld van openbare architectuur bewaard, namelijk de Groene Vierschaar, een door linden geflankeerde U-vormige bank, minstens teruggaand tot de 16de eeuw. In Oudenaarde zijn het stadhuis en het kasselrijgebouw twee openbare gebouwen met evidente historische waarde. Andere burgerlijke overheidsgebouwen in Oudenaarde met een apart architectonisch karakter zijn het "Vleeshuis", het Gerechtshof, de gevangenis, de brandweerkazerne, het voormalige postgebouw, de rijkswachtkazerne en de schoolgebouwen. Het enige als gemeentehuis ontworpen gebouw in de deelgemeenten is dat van Leupegem van 1930. De neostijlen vonden een ruime toepassing in de architectuur van de openbare bouwwerken uit de eerste decennia van de 19de eeuw. Een mooi voorbeeld met neogotisch geveldecor uit 1911 is het voormalige postgebouw. Verder registreerde men twee beeldbepalende justitiële gebouwen, namelijk het gerechtshof en de gevangenis. Tegen het einde van de 19de eeuw waren er in alle gemeenten lagere katholieke en/of gemeentescholen. De meest verspreide bouwvorm is de eclectische en neotraditionele baksteenarchitectuur. Er zijn nog heel wat voorbeelden voorhanden van pittoreske plattelandsschooltjes. Een fraai voorbeeld van schoolarchitectuur met functioneel karakter is het Koninklijk Atheneum van 1947-49.

Op vlak van stedelijke privé-architectuur heeft Oudenaarde nog veel van zijn bouwkundig verleden weten te bewaren, getuige de bescherming als stadsgezicht in 1981. Het architectuurhistorische stadsbeeld van Oudenaarde wordt niet alleen bepaald door een rijke variatie aan stijlrichtingen in de burgerlijke gevelarchitectuur en interieurkunst maar ook door de grote rijkdom aan oude bouwsporen die kunnen teruggaan tot de middeleeuwen, doch die tot nu toe weinig bekend waren. De oude stadsstructuur van Oudenaarde wordt gekenmerkt door de smalle pandenindeling van diephuizen. Achter de hoofdwoningen werden nog vele oude achterhuizen met puntgevel aangetroffen; men registreerde tal van historische kelders. Uit de 16de en 17de eeuw bewaart Oudenaarde nog een aantal diephuizen in traditionele bak- en zandsteenarchitectuur. Karakteristiek daarbij is dat in de 19de eeuw bij tal van deze woningen een bepleisterde lijstgevel werd toegevoegd. Stadswoningen van het breedhuistype met bepleisterde lijstgevels uit de 18de eeuw zijn in de stad Oudenaarde talrijk aanwezig. In de omliggende dorpskernen en in de voorsteden van Oudenaarde zijn soortgelijke voorbeelden van historische woningen zeer schaars. Pas in de 19de eeuw sluit de bouwevolutie van de grote dorpswoningen volledig aan bij de stedelijke privéarchitectuur. De meest gebruikte stijlvorm is hier het (neo)classicisme en zijn stilistische uitlopers.

In de eerste helft van de 19de eeuw werden in opdracht van de gegoede burgerij enkele aanzienlijke stadshuizen opgericht in empirestijl of in neoclassicistische stijl. Een aaneenschakeling van burgerhuizen en arbeidershuizen in historiserende stijlen en eclectische baksteenarchitectuur kenmerkt de bebouwing in de stationswijk zowel in Oudenaarde als in Bevere. Huizen in het derde kwart van de 19de eeuw werden vooral opgetrokken in neoclassicistische stijl. Tegen het einde van de eeuw waren vooral het eclecticisme en de neogotiek overheersend. De art nouveau als bouwstijl vond in Oudenaarde en haar verstedelijkte randgemeenten weinig navolging. Bij de heropbouw van de woningen na de Eerste Wereldoorlog werd doorgaans gewerkt in een historiserende stijl met lokale traditionele woningtypes als inspiratiebron.

De bouwactiviteit kende tijdens het interbellum nagenoeg in alle deelgemeenten een nieuwe bloei. Her en der in de binnenstad verschenen woningen in art deco. Uit onderzoek van het Modern Archief van Oudenaarde bleek architect Gilbert Decordier een veel gevraagd ontwerper. Naar ontwerp van de befaamde Gentse architecten Jules Lippens, August Desmet en Gaston Eysselinck ontstonden de belangrijkste modernistische bouwwerken van de stad. Na de Tweede Wereldoorlog volgde een nieuw tijdperk van verhoogde bouwactiviteit en stadsuitbreiding. Uit deze bouwperiode werden maar heel weinig voorbeelden geselecteerd voor opname in de inventaris bouwkundig erfgoed.

De twaalf deelgemeenten van Oudenaarde hebben een voornamelijk landelijk karakter. Wat betreft de architectuur in het landelijk gebied zijn de meeste pastorieën 19de-eeuwse vervangingen van vroegere constructies, soms met oudere kern. Naast een aantal kasteelsites werden er slechts drie kasteeltjes of landhuizen aangetroffen. De villabouw in het behandelde gebied is vrij beperkt en verspreid. Kenmerkend zijn de naamgeving en de inplanting in een mooie beboomde tuin.

De belangrijkste component van het ruraal patrimonium van het geïnventariseerde gebied wordt gevormd door de hoevebouw, bepaald door volgende hoevetypes: het semigesloten type, samengesteld uit losse bestanddelen in U-vorm en het gesloten type, hetzij als zodanig opgetrokken, hetzij een in oorsprong semigesloten hoeve die in de loop van de 19de eeuw werd dicht gebouwd. Het semigesloten hoevetype komt het vaakst voor, met een opmerkelijke concentratie in Mater. De kleine boerderijtjes zijn van het langgestrekte type of hebben één bijhorend dienstgebouw. Naast het boerenhuis van de grote hoeve treft men verder ook het alleenstaande kleine boerenhuisje van één bouwlaag met gewitte erfgevel op gepikte plint. Verspreid in het gebied liggen een aantal historisch belangrijke hoeven die aanvankelijk afhankelijk waren van een abdij, het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal van Oudenaarde of een machtige heer, of die zetel waren van een heerlijkheid of een leengoed.

Industrieel erfgoed speelt in Oudenaarde een belangrijke rol, wat zich weerspiegelt in de inventaris bouwkundig erfgoed. Oudenaarde, gelegen aan een knooppunt van spoorwegen, telt nog enkele stations die kunnen gerekend worden tot het historisch patrimonium van de spoorwegarchitectuur. In de heuvelachtige Oudenaardse regio komen nog meerdere watermolens voor. Van de windmolens, die ook in deze streek van Oost-Vlaanderen vrij talrijk voorkwamen, bleven slechts één houten en één stenen exemplaar bewaard. De faam van Oudenaarde als bierstad houdt verband met zijn eeuwenoud brouwerijbedrijf, een traditie die thans nog door een viertal brouwerijen in ere wordt gehouden. Daarvan is er slechts één meer binnen de stadskern gevestigd. De Oudenaardse textielindustrie is gestoeld op een oude traditie die wortelt in de middeleeuwen. Een van de textielbedrijven die zich binnen het stadslandschap in omvang en als architectuurvorm nog sterk profileert, is de voormalige spinnerij (1909-1911) met weverij en ververij (1922) van Gevaert. Een tweede textielfabriek die tot een zeer ruim industriecomplex uitgroeide, is weverij en ververij "Saffre Frères". Van de vele kleinere textielbedrijven die in sommige randgemeenten tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw voor tewerkstelling zorgden, zijn er niet veel overgebleven.

Auteurs: Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Tack, Anja; Hooft, Elise; Bogaert, Christiane
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

Is deel van

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen

Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen

Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Oudenaarde [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/559 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.