Sinds 1 januari 2019 bevat de fusiegemeente Aalter zowel de vroegere gemeente Aalter als Knesselare. De inventarisatie van het bouwkundig erfgoed in beide gemeenten gebeurde lang voor deze fusie, en wordt daarom in twee aparte gebeurtenissen besproken.
De inventaris bouwkundig erfgoed van de (vroegere) gemeente Aalter en de toenmalige deelgemeenten Bellem, Lotenhulle en Poeke werd gepubliceerd in 1989 in boekdeel 12n1 van de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Een inventaristeam van het Bestuur Monumenten en Landschappen binnen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap maakte de inventaris op. De optekeningsperiode ter plaatse liep van zomer 1981 tot eind 1988. De inventarisatie van bouwkundig erfgoed in Aalter, Bellem, Lotenhulle en Poeke leverde 466 inventarisfiches op.
Met de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die er kwam door de Tweede Staatshervorming, werd “monumenten en landschappen” een bevoegdheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In 1983 werd binnen dat Ministerie het Bestuur voor Monumenten en Landschappen opgericht, georganiseerd met een hoofdbestuur en vijf provinciale buitendiensten. In elk van de vijf buitendiensten werkte een team van drie tot vier medewerkers aan de opmaak van de inventaris bouwkundig erfgoed. De inventaristeams stonden niet enkel in voor het inventariseren, maar hadden ook de opdracht op basis van de resultaten van deze inventarissen beschermingsvoorstellen op te maken en de procedures op te volgen. Die koppeling tussen inventariseren en beschermen vertraagde in Oost- en West-Vlaanderen het inventaristempo. De onderzoekers hadden immers de opdracht de inventarissen meteen na publicatie om te zetten in beschermingsdossiers, en het nieuwe inventariswerk daarvoor on hold te zetten.
De doelstellingen van de inventarissen in de reeks Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen bleven doorheen de hele reeks steeds dezelfde:
Inventarisonderzoeker van het eerste uur Suzanne Van Aerschot-Van Haeverbeeck bleef centraal instaan voor de eindredactie van elk boek om op die manier een gelijkvormige aanpak binnen de vijf provinciale teams te garanderen. Het Oost-Vlaamse inventaristeam kon verder bouwen op de standaardmethodologie toen ze in 1981 het onderzoek voor het arrondissement Gent aanvatten. Deze regio werd vooral gekenmerkt door een uitgesproken landelijk karakter, waarin de steekeigen kenmerken goed bewaard waren, en de traditionele dorpskernen nog duidelijk afleesbaar waren. Hoewel er per kanton natuurlijk accenten moesten gelegd worden, kon de klassieke aanpak overal toegepast worden. Veldwerk was de basis voor de opname van het erfgoed in de inventaris: de kritische visuele vaststelling en ontleding van het gebouw ter plaatse fungeerden als uitgangspunt. Wegens het dringende karakter van de operatie, en de wens om zo snel mogelijk een volledig overzicht te bieden van het waardevolle bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, koos men er bewust voor het bijkomende bronnenonderzoek te beperken. Men sloot een grondige, volledige raadpleging van literatuur uit en beperkte zich tot een vluchtig bibliografisch onderzoek om de beschrijvingen aan te vullen, en de belangrijkste gebouwen in hun context te situeren en hun vroegere functie en evolutie te belichten. In principe werden geen onuitgegeven archiefstukken geraadpleegd.
De onmiddellijke overgang van inventaris naar beschermingsdossier zorgde in de jaren 1980 toch geleidelijk aan voor een duidelijke verschuiving in de methodologie op vlak van bronnenonderzoek. Voor de vertaling naar beschermingsdossiers was er nood aan precieze bouwhistorische informatie, waardoor het literatuur- en zeker het archiefonderzoek tijdens het inventariseren steeds gespecialiseerder, en steeds uitgebreider werd. Contacten met specialisten op het veld, met lokale historici werden intensiever.
Wat de uitgave betreft streefde men naar uniformiteit binnen de boekenreeks. Men nam het arrondissement steeds als studiegebied voor de geografische aanpak van het onderzoek en de selectie. Door de ruimere selectiecriteria was de publicatie van de inventaris van één arrondissement per boekdeel al snel niet meer haalbaar, waardoor men vanaf de jaren 1980 overschakelde naar kantons. Voor het arrondissement Gent was nummer 12n voorzien. De grote omvang van het arrondissement maakte een kantonnale opdeling nodig, goed voor vijf boeken. De Oost-Vlaamse inventarisploeg, bestaande uit drie onderzoekers, werkte in de jaren 1980 de eerste twee delen van het arrondissement Gent af: 12n1 voor het kanton Nevele en 12n2 voor de kantons Destelbergen-Oosterzele. De publicatie vond plaats in 1989. Het bouwkundig erfgoed van Aalter, dat toen samen met Nevele het kanton Nevele vormde, werd door één inventarisonderzoeker geregistreerd in boekdeel 12n1.
De inventaris bouwkundig erfgoed vormt de voorbereiding voor de opmaak van beschermingsvoorstellen. Men selecteert panden en constructies binnen de afgebakende geografische context steeds omwille van de op dat ogenblik geldende erfgoedwaarden, vermeld in de wetgeving. Boekdeel 12n1 paste de waarden en criteria uit het Monumentendecreet van 3 maart 1976 toe op de selectie van het bouwkundig erfgoed in het kanton Nevele. Vanaf 1976 werd bouwkundig erfgoed geselecteerd op basis van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, wat een zeer ruime interpretatie van de definitie van bouwkundig erfgoed mogelijk maakte. Er was grote aandacht voor straatbeelden en ensembles; naast religieuze, burgerlijke en industriële gebouwen selecteert men een ruim aantal doorsneewoningen en -constructies, representatief voor de basisbebouwing van een bepaalde gemeente of streek. Kleinere bouwkundige elementen, zoals straatmeubilair, kregen systematisch hun plaats in de inventarissen. Meestal heeft een geselecteerd inventarisobject niet één bepaalde erfgoedwaarde, maar gaat het om een wisselwerking tussen meerdere waarden.
Een ander belangrijk aspect bij de selectie dat het decreet van 1976 genereerde, was het achterwege laten van de chronologische limiet. In principe bestond er sindsdien geen chronologische limiet meer voor opname in de inventarissen, maar in praktijk werd deze toch vastgesteld op circa 1940. Dit sloot echter de optekening van recentere gebouwen niet uit. Verder hield men rekening met volgende criteria: de zeldzaamheid, de herkenbaarheid, de authenticiteit, de representativiteit, de ensemblewaarde en de contextwaarde.
Een onroerend goed kan geselecteerd worden voor opname als het aan verschillende waarden en criteria tegemoetkomt, maar het kan ook in aanmerking komen voor opname als het in hoge mate aan slechts één waarde of criterium tegemoetkomt. Essentieel in deze methodologie is dat deze waarden en criteria niet afzonderlijk worden beschouwd. De totale beoordeling vormt het uitgangspunt voor de evaluatie. Voor de opname in de inventaris wordt rekening gehouden met de geografische of de thematische context. Bij deze beoordeling wordt steeds een relevantie voor Vlaanderen voor ogen gehouden. In de geografische inleiding over het kanton Nevele geeft de auteur een overzicht van de belangrijkste conclusies die de inventarisatie in dit kanton opleverde.
Op basis van de decretale waarden en criteria selecteerde een inventarisonderzoeker in 1981-1988 in Aalter, Bellem, Lotenhulle en Poeke 466 panden en constructies met erfgoedwaarde voor opname in de inventaris. Het zwaartepunt ligt in Aalter, met 231 inventarisfiches. In Bellem werden 81 fiches uitgewerkt, Lotenhulle kreeg 112 fiches, en in Poeke ten slotte schreef men 42 panden en constructies uit.
De inventaris geeft blijk van een in de jaren 1980 nog goed bewaard traditioneel patroon van dorpsnederzettingen met kerk en kasteel, een aantal landhuizen en buitenverblijven met parkdomeinen en tal van gehuchten en kleine dorpskernen met de kenmerkende elementen als pastorieën, scholen, kloosters, herbergen, molens, kapellen, notabelenwoningen en dorpswoningen. Een groot deel van het geselecteerde erfgoed bestaat uit de verspreide landelijke bebouwing die nog de hele hiërarchie binnen de landbouwersklasse weerspiegelde. In de inventaris zijn tal van kleine, langgestrekte boerenarbeidershuizen opgenomen, naast hoeves met losstaande bakstenen bestanddelen met witgekalkte gevels, kleurrijk houtwerk en omhaagd voorerf. Men had bij het inventariseren ook steeds oog voor de burgerhuizen en villa’s uit de 19de eeuw en het interbellum, die vooral het meer verstedelijkte centrum van Aalter typeren.
Hoewel er in principe geen chronologische limiet meer bestond voor opname in de inventaris, is het voor Aalter heel duidelijk dat men zich in praktijk vasthield aan een bouwdatum voor circa 1940. Er zijn maar drie naoorlogse gebouwen beschreven. Telkens gaat het om gebouwen met een belangrijke typologie binnen de gemeente en een duidelijke link met een historisch gebouw. Een eerste voorbeeld is het gemeentehuis van Aalter, gecreëerd in de jaren 1960 als een integrale verbouwing van een 19de-eeuws pand. De pastorie van Poeke (1967) werd geselecteerd, vooral omdat ze op de plaats staat van de oude, eind-18de-eeuwse pastorie. Ook het landhuis van baron de Crombrugghe de Picquendaele (1963) heeft de opname te danken aan het feit dat het het historische kasteel van Bellem vervangt.
Auteurs: Hooft, Elise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Inventarisatie bouwkundig erfgoed Aalter [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/563 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.