Gebeurtenis

Aanvulling grote complexen Leuven

geografische inventarisatie
ID
918
URI
https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/918

Beschrijving

In 2012 werd de herinventarisatie van de Leuvense binnenstad voltooid met een project waarin de grote historische complexen in het stadscentrum van Leuven een nieuwe, actuele tekst kregen. Hieronder verstaan we: kerken, kloosters, begijnhoven, het stadhuiscomplex, universiteitsgebouwen en -colleges, ziekenhuizen en ook gevangenissen.

Context en doelstelling

Een deel van de grote complexen was al een eerste maal geïnventariseerd geworden tijdens de inventarisatieronde in 1965-1967, en gepubliceerd in 1971 in de reeks Bouwen door de eeuwen heen, boekdeel 1. Sinds die eerste inventaris zijn zowel de gebouwen als onze kennis erover danig geëvolueerd. Belangrijke restauraties en renovaties werden onder meer uitgevoerd in het Groot en Klein Begijnhof, de kerk van het predikherenklooster, het Sint-Elisabethgasthuis en in het college van de Hoge Heuvel. Daarnaast zijn door historisch en bouwhistorisch onderzoek traditionele dateringen en toeschrijvingen aan bouwmeesters gecorrigeerd. Het integreren van die recente (restauratie)geschiedenis en nieuwe historische gegevens vormde de belangrijkste opzet van de hernieuwde inventarisatie van de grote complexen. In enkele ervan zijn resten van vooral 18de-eeuws interieur bewaard gebleven; ook dat wordt uitgebreider dan voorheen vermeld in de nieuwe inventaristeksten.

De late middeleeuwen

Religieuze bouwkunst maakt het leeuwendeel uit van het laatmiddeleeuwse erfgoed in de Leuvense binnenstad. De middeleeuwse parochiekerken Sint-Kwinten, Sint-Jacob en Sint-Geertrui bewaren nog delen uit het tweede kwart van de 13de eeuw, mogelijk te verbinden met de zelfstandige status die deze parochies in 1252 verkregen. De moederparochie van Leuven was die van Sint-Pieters. De Sint-Pieterskerk, behalve parochiekerk ook kapittelkerk, is een van de belangrijkste laatgotische kerkgebouwen in het oude hertogdom Brabant. De bouwmeesters zijn klinkende namen van de laatgotiek in Brabant: Sulpitius van Vorst, Jan II Keldermans, Alard du Hamel en Matthijs de Layens. Tegenover de Sint-Pieterskerk bouwde het trio Van Vorst, Keldermans en de Layens het laatgotische stadhuis van Leuven. Samen met het na de Eerste Wereldoorlog gereconstrueerde Tafelrond zijn de Sint-Pieterskerk en het stadhuis het sluitstuk van de monumentale vernieuwing van het centrale stadsplein in Leuven, een poging om Brussel, sinds ca. 1300 de werkelijke hofstad van Brabant, architecturaal bij te benen. Matthijs de Layens bouwde ook het transept van de in 1454 tot kapittelkerk verheven Sint-Jacobskerk. De aloude toeschrijving aan de Layens van het opmerkelijke koor van de Sint-Kwintenskerk blijkt na hernieuwd onderzoek echter ongegrond.

De best bewaarde van de middeleeuwse klooster- en abdijkerken in Leuven is die van de predikheren. Het oostelijke deel van de kerk kwam tot stand tijdens de regering van het hertogelijke echtpaar Hendrik III (1248-1261) en Aleidis van Bourgondië (1251-1273), dat de predikherenkerk had bestemd als hun grafkerk. De dendrochronologische datering van de dakkap van het koor (1251-1276) bevestigde de gegevens uit de historische bronnen. Het kloosterpand van de predikheren bleef slechts fragmentair bewaard. Enkel een deel van de oostelijke kloostervleugel bestaat nog in zijn grotendeels oorspronkelijke 13de-eeuwse toestand, met onder meer de tussen 1998 en 2004 vrijgelegde architectuurpolychromie in de sacristie.

De kerk van de Sint-Geertruiabdij dateert voornamelijk uit de 14de en 15de eeuw. Het markantste onderdeel is de opengewerkte natuurstenen spits van de westtoren, gebouwd door de bouwmeester van het stadhuis van Brussel, Jan van Ruysbroeck. Van het kartuizerklooster bij de Tervuursevest, een omvangrijk complex gebouwd rond 1500, blijven vandaag nog twee vleugels van het kleine kloosterpand en muurresten van het grote kloosterpand over.

Uit de stichtingstijd van de twee Leuvense begijnhoven, de 13de eeuw, is niets bewaard gebleven. Op de Sint-Jan-de-Doperkerk (14de en 15de eeuw) in het groot begijnhof na dateert de oudste bebouwing in de begijnhoven uit de 16de eeuw. Uit de stichtingstijd van het oude Sint-Elizabethgasthuis (1222) resteert nog de zogenaamde Romaanse Poort, eigenlijk een vroeg-gotisch portaal uit de eerste helft van de 13de eeuw. Het is het laatste overblijfsel van de grote ziekenzaal, ‘de Beyaert’. De oostvleugel en wat overblijft van de zuidvleugel van het hospitaal dateren van omstreeks 1500.

Behalve het al vermelde stadhuis omvat het middeleeuwse profane patrimonium van Leuven nog de lakenhalle en de patriciërswoning het Huis tSestich, beide in de Naamsestraat. De lakenhalle uit het begin van de 14de eeuw werd vanaf 1431 stelselmatig ingenomen door de Leuvense universiteit. Het huis tSestich van omstreeks 1400, bekend voor de bakstenen voorgevel met blind maaswerk, werd in 1683 opgenomen in het universiteitscollege van de Hoge Heuvel.

Nieuwe tijd: barok, rococo en classicisme

Als intellectueel centrum van de contrareformatie in de Nederlanden maakte de Leuvense universiteit vanaf de 16de eeuw een enorme bloei door. Tal van nieuwe colleges werden gesticht, onder andere die van Savoye (1551), Drieux (1559), Van Dale (1569), Luxemburg (1596), de Ierse minderbroeders (1607), Malderus (1633), Heilige Drievuldigheid (1657), Villers (1660) en Hoge Heuvel (1683). Van de 16de-eeuwse stichtingen bewaart enkel het Van Dalecollege nog de oorspronkelijke 16de-eeuwse opzet. Gecombineerd gebruik van baksteen voor doorlopend metselwerk en kalkzandsteen voor speklagen, deur- en vensterlijsten, hoekblokken en stijlen kenmerkt de 17de-eeuwse collegegebouwen zoals van de Ierse Minderbroeders, Hoge Heuvel en Malderus. Een opvallende golf van nieuwbouw deed zich voor in de tweede helft van de 18de eeuw, toen de colleges van Villers, Luxemburg, Sint-Ivo en Drieux werden vernieuwd, de eerste twee Louis XV getint, de andere meer uitgesproken classicistisch.

Globaal beschouwd worden de gebouwen uit de 16de eeuw in Leuven vooral getypeerd door het gecombineerde gebruik van bak- en kalkzandsteen. 16de-eeuwse architectuur met uitgesproken renaissance vormen is zeldzaam; voorbeelden zijn het Van Dalecollege en de Sacramentskapel van de Sint-Geertruikerk. Classicerende barok kenmerkt de tweede bouwlaag (1680-1690) en de Regavleugel (1723-1725) van de universiteitshal en de na de Tweede Wereldoorlog heropgebouwde voorgevel van het Heilig Drievuldigheidscollege (1658-1659). Het uithangbord van de barok in Leuven blijft echter de kerk van de Jezuïeten (1650-1671), sinds 1778 kerk van de Sint-Michielsparochie. De indrukwekkende voorgevel is een schoolvoorbeeld van contrareformatorische barok in de Nederlanden. Rococo of Louis XV-stijl wordt vertegenwoordigd door de colleges van Villers en Luxemburg. De inrichting van het Sint-Elizabethgasthuis is een van de belangrijkste rococo-interieurs in Leuven. Belangrijke classicistische realisaties in Leuven zijn behalve de vermelde colleges van Drieux en Sint-Ivo de portiek van de Vicus Artium en de pedagogie De Valk. De portiek van de Vicus Artium, het enige overblijfsel van de faculteit van de artes, werd gebouwd naar ontwerp van Laurent-Benoît Dewez in 1766. De linker zijvleugel, de middenvleugel en het poortgebouw van De Valk werden gebouwd in 1782-1783 door architect Claude Fisco, ontwerper van het Brusselse Martelarenplein.

De 19de en 20ste eeuw: neostijlen, restauraties en naoorlogse wederopbouw

Het tegen het stadhuis aangebouwde corps-de-garde (1821-1822), vandaag politiekantoor, is een van de vroegste neoclassicistische gebouwen in Leuven. Andere neoclassicistische realisaties in de Dijlestad zijn de zuidvleugel van de pedagogie De Valk (1873) en, in verminkte toestand, de zuidvleugel van het Sint-Pietersgasthuis (1838-1868) in de Brusselsestraat.

Onder de geïnventariseerde grote complexen is neogotische nieuwbouw slechts miniem aanwezig. In opdracht van kanunnik Armand Thiéry bouwde Joseph François Piscador op het terrein van de vroegere Sint-Geertruiabdij in 1918-1919 een neogotische kapel. Voorheen zo goed als onbekend maar een belangrijk voorbeeld van een neogotisch gevangenisinterieur is de hulpgevangenis (1866-1869). De kapel in de bovenste verdieping van de centrale octogoon bewaart nog haar neogotische architectuurpolychromie.

Meer dan nieuwbouw vormen de historiserende restauraties die vanaf het einde van 19de eeuw werden uitgevoerd het neogotische luik van de grote complexen. Het laatgotische interieur van het stadhuis werd gerestaureerd en neogotisch verrijkt door Jules Jacques Van Ysendyck (1878-1890). Pierre Langerock voerde buitenrestauraties uit van de Sint-Kwintens- (1895-1914) en Sint-Pieterskerk (1890-1913). Een bijzondere figuur in het milieu van Leuvense oudheidkundigen van rond de eeuwwisseling was kanunnik Armand Thiéry (1868-1955). Op de site van de voormalige Sint-Geertruiabdij engageerde hij architect Piscador voor de vermelde kapel en voor de neogotische verbouwing van de westvleugel van het laatmiddeleeuwse kloosterpand. Voor de restauratie van de resterende vleugels van het kartuizerklooster trok Thiéry architect Lucien Spéder aan.

Enkele van de ‘grote complexen’ zijn ingrijpend getekend door de herstellingen, soms zelfs gedeeltelijke wederopbouw na beide wereldoorlogen. De Sint-Pieterskerk, de universiteitshal en het Sint-Ivocollege ondergingen omvangrijke herstelwerken na de brand van Leuven in 1914. Van het eveneens getroffen Drieuxcollege bleef enkel de poort in de Schrijnmakersstraat bewaard. Verdwaalde bommen tijdens het bombardement van Leuven van 11 op 12 mei 1944 betekenden de heropbouw van delen van opnieuw de Sint-Pieterskerk en de universiteitshal alsook van de Sint-Geertruikerk, de Sint-Michielskerk en het Heilig Drievuldigheidscollege. De naoorlogse herstellingen werd geleid door prominente figuren van de toenmalige monumentenzorg en het architectuuronderwijs in België: kanunnik Lemaire, Raymond M. Lemaire, Simon Brigode en Stan Leurs. Sinds de jaren 1960 zijn ook belangwekkende restauraties uitgevoerd van de twee Leuvense begijnhoven, de predikherenkerk en het Sint-Elizabethgasthuis. Recent gerestaureerde universiteitsgebouwen zijn de colleges van Villers, Van Dale, Hoge Heuvel en het Arenberginstituut, die laatste met een nieuwe uitbreiding van architect Willem Jan Neutelings. Het Sint-Ivocollege en het huis Vander Kelen-Mertens werden verenigd in de door Stéphane Beel hertekende museumsite. Het aloude zorgenkind van de Leuvense monumentenzorg, de door stabiliteitsproblemen geplaagde Sint-Jacobskerk, is nog steeds gesloten voor de eredienst.

Auteurs: Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Bekijk gerelateerde erfgoedobjecten

Maria-Theresiastraat 74 (Leuven)
De hulpgevangenis werd gebouwd als arresthuis in 1866-1869 door de Brusselse architect François Derre. Het complex bestaat uit een administratief gedeelte en drie gevangenisvleugels rondom een centraalbouw.


Naamsestraat 96 (Leuven)
Scheikundig instituut, gebouwd naar een ontwerp van architect Vincent Lenertz en plechtig ingewijd in 1909. In 1999-2002 onderging het een verbouwing.


Mathieu de Layensplein (Leuven)
Monumentaal laatgotisch kerkgebouw, als voormalige kapittelkerk gelegen in het centrum van de stad. Begonnen in het eerste kwart van de 15de eeuw strekte de bouw zich uit tot halverwege de 16de eeuw, toen de werken aan de grootse westbouw werden opgegeven.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Aanvulling grote complexen Leuven [online], https://id.erfgoed.net/gebeurtenissen/918 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.