De fusiegemeente Avelgem, sinds 1977 samengesteld uit de centrumgemeente Avelgem en de deelgemeenten Bossuit, Kerkhove, Outrijve en Waarmaarde, beslaat een oppervlakte van 2.174 hectare en heeft 9.165 inwoners. De gemeente maakt deel uit van de provincie West-Vlaanderen, arrondissement Kortrijk. Avelgem is de hoofdplaats van het gelijknamige vredegerechtkanton.
De gemeente met langgestrekte vorm is gelegen in het uiterste zuiden van West-Vlaanderen op de grens met de provincie Henegouwen.
De fusiegemeente grenst in het noorden aan Zwevegem en Anzegem en in het westen aan Spiere-Helkijn. De oostelijke grens wordt gevormd door Oost-Vlaanderen en de zuidelijke grens door Henegouwen. Het grondgebied wordt doorsneden door de rijkswegen N353 en N8, Oudenaarde-Doornik, waarvan het tracé terug gaat op een Romeinse heirbaan.
De Schelde, met sterk meanderend verloop, die de natuurlijke grens in het zuiden vormt, kende door de eeuwen heen belangrijke transformaties. Al vroeg werden meanders afgesneden, ze zijn onder meer bewaard in Avelgem, Kerkhove, Outrijve en Waarmaarde.
In het Schelde-alluvium vond reeds in de Middeleeuwen klei-uitgraving plaats voor de baksteenfabricatie die een bloeiperiode kende op het einde van de 19de en in de eerste helft van de 20ste eeuw. In Outrijve en Waarmaarde zijn hiervan nog sporen in het landschap.
De fusiegemeente wordt gekenmerkt door een verspreide landelijke bebouwing met geconcentreerde bebouwing in de dorpskernen en gehuchten. Er is een toename van aanpassingen aan de bestaande huizen en de bouw van hedendaagse woningen. Avelgem en zijn deelgemeenten zijn de laatste decennia geëvolueerd naar typische woongemeenten voor forenzen. De dorpskern van de centrumgemeente Avelgem wordt gekenmerkt door rijbebouwing voornamelijk bestaande uit burgerhuizen. De kleine dorpskernen van de deelgemeenten worden gekenmerkt door lintbebouwing bestaande uit burger- en arbeiderswoningen. Het landelijke gebied wordt gekenmerkt door verspreide hoevebouw en boerenarbeidershuizen.
Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de regio Zuid-West-Vlaanderen reeds vroeg mensen heeft aangetrokken. De aanwezigheid van de Schelde en een vruchtbare bodem staan hier ongetwijfeld mee in verband. Tijdens archeologisch onderzoek te Kerkhove werden prehistorische vondsten aangetroffen waaruit blijkt dat de z.g. "Waarmaardse kouter" een uitgesproken vestigingsplaats was van de mens. De oudste sporen gaan vermoedelijk terug tot het Mesolithicum.
In de 8ste-7de eeuw voor Christus vestigen de Keltische stammen zich vanuit Beieren en Bohemen in onze streken. Vanaf deze periode vormt de Schelde een belangrijke grens. De regio ten oosten van de Schelde werd door de Nerviërs ingenomen, het westelijk gedeelte door de Menapiërs.
De regio maakt sinds de verovering door de Romeinen (57-53 voor Christus) territoriaal deel uit van de provincie Gallia Belgica. Het gebied ten oosten van de Schelde wordt dan de Civitas Nervorium genaamd, het gebied ten westen van de Schelde Civitas Menaporium.
Het Romeinse imperium kent tijdens de eerste helft van de 1ste eeuw na Christus en het grootste deel van de 2de eeuw na Christus zijn bloeiperiode. Dit betekent voor onze streken een periode van economische bloei, materiële welvaart en vrede.
Kerkhove is in de Gallo-Romeinse periode een belangrijk centrum binnen een landelijk gebied met een grote bevolkingsdichtheid. Aan de linkeroever bij de grens van de Civitas Menaporium en Civitas Nerviorum, ontwikkelde zich te Kerkhove een imposant administratief en logistiek centrum. Kerkhove fungeerde waarschijnlijk als verzamel- en verdeelcentrum van graan voor de legerkampen aan de noordelijke grens van het Imperium Romanum en als inzamelpunt van de jaarlijkse belastingen. Archeologische sporen wijzen eveneens op de aanwezigheid van een haveninstallatie.
Op de grens Kerkhove-Waarmaarde werd tevens een Merovingische nederzetting met aansluitende begraafplaats uit de 6de tot het midden van de 8ste eeuw gevonden.
In de 5de eeuw begint de kerstening van onze gewesten. Vanaf de 7de eeuw was zendeling H. Amandus van Aquitanië werkzaam in het Scheldebekken.
Wat betreft de oprichting van de eerste bedehuizen, de oorsprong van domeinen en parochies, de heerlijke structuren, ontbreekt echter nog veel informatie. Verschillende belangrijke abdijen, zoals de abdij van Ename en de Sint-Pietersabdij van Gent, hebben bezittingen in de geïnventariseerde gemeente. Wellicht spelen zij een belangrijke rol in de ontginning van het gebied. Zij verwerven tevens het patronaatschap van de parochies. De verschillende gemeentes behoren tijdens het ancien régime administratief tot de Heuvelkasselrij van Oudenaarde, waar het onder de hoofdpointerie van Avelgem resorteert.
De tweede helft van de 16de eeuw wordt getekend door godsdiensttroebelen, belegeringen en plunderingen van geuzenbenden. Ten tijde van de aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621) uit de Contrareformatie zich onder meer in het herstellen van de kerkelijke instellingen. De Franse veroveringstochten onder Lodewijk XIV, teisteren vooral in de tweede helft van de 17de eeuw de streek. In 1708 wordt met het verdrag van Utrecht de vrede herwonnen en vangt het Oostenrijkse bewind aan (1713-1792/94). Tijdens hun bewind kent het platteland een periode van herstel en bevolkingsgroei. De relatieve rust, welvaart en bloeiende landbouweconomie gedurende de 18de eeuw vindt thans nog zijn weerspiegeling in de hoevebouw. Talrijke boerenhuizen klimmen immers nog op tot deze periode, waarin zich een grote bouwactiviteit moet hebben voorgedaan. De inkomsten van de landbouw worden aangevuld met de opbrengst van de huisnijverheid, voornamelijk het spinnen en weven van lijnwaad.
Aan de feodale structuren, de traditionele bestuurlijke en gerechtelijke instellingen kwam met de Franse overheersing (1792/94-1814) definitief een einde.
De eerste periode van de Belgische onafhankelijkheid wordt voornamelijk gekenmerkt door een zware plattelandscrisis. Als reactie op de armoede worden in verschillende gemeentes scholen met bijhorend klooster opgericht. Daarnaast worden ook weesscholen en kantscholen opgericht.
Door de economische ontsluiting van het platteland, met de aanleg van spoorwegen en het verbeteren van het wegennet, neemt de bevolking sterk toe. In de verschillende gemeentes, maar vooral in Avelgem neemt in de tweede helft van de 19de eeuw de bebouwingsconcentratie in de kern toe. Naast burger- en herenhuizen van de lokale notabelen kwamen in die tijd ook de eerste officiële gebouwen zoals het gemeentehuis en de gemeenteschool tot stand.
Het oudste bouwkundig patrimonium van Avelgem gaat terug tot de 13de eeuw met de Sint-Pieterskerk van Outrijve en de Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte en Sint-Eligiuskerk te Waarmaarde. De parochiekerk van Waarmaarde is in kern van circa 1220 en is het jongste laat-Romaanse bedehuis van Vlaanderen.
De parochiekerk van Outrijve behield verscheidene 13de-eeuwse elementen, zoals het metselwerk in de opgaande muren. De kruisingstoren dateert uit de 14de eeuw.
Beide kerken worden doorheen de geschiedenis verscheidene malen verbouwd. Het voor de streek typische materiaalgebruik zijnde Doornikse hardsteen, duidt de oudere delen aan.
De overige drie parochiekerken worden opgetrokken in de 19de eeuw en sluiten aan bij de vanaf midden 19de eeuw in zwang zijnde neogotische stijl. De kerk van Kerkhove wordt opgetrokken in 1862, de parochiekerk van Bossuit in 1857 en het bedehuis in Avelgem tussen 1866 en 1869. De kerken van Kerkhove en Avelgem worden verwoest in de Eerste Wereldoorlog, maar worden wederopgebouwd naar de oorspronkelijke plannen respectievelijk in 1922 en 1926.
Het oudste burgerlijke gebouw vindt men terug in Avelgem. Het kasteel zogenaamd "Scheldeburcht", opgericht door de heren van Avelgem en gelegen in de huidige Kasteelstraat, wordt voor de eerste maal vermeld in 1202. De bewaarde en beschermde vleugel dateert uit de 16de eeuw.
In Outrijve lag het eertijds belangrijke "Kasteel van Outrijve" gesitueerd in een meander van de Schelde. Deze burchtsite verdwijnt in de 18de eeuw. Terwijl het neerhof met hoeve meer noordelijk wordt heropgebouwd. Er werd nog geen archeologisch onderzoek verricht, dat meer informatie kan verstrekken over deze site. Maar de voorstelling in A. Sanderus' Flandria Illustrata van 1641-1644, geeft ons een beeld van de toenmalige waterburcht.
Een laatste kasteelsite vindt men in Bossuit. Dit laat 18de-eeuwse kasteel wordt opgetrokken door burggraaf Maximiliaan-Frans-Jozef Luytens, naar ontwerp van de Rijselse architect La Saffre. In 1867 wordt het kasteel verbouwd en krijgt het haar huidige vorm met vier hoektorens en wordt de omwalling aan het voorplein gedempt. Rond het kasteel ligt een kasteelpark met typische aanhorigheden, evenals het bijhorende neerhof met hoeve.
Het 18de-eeuwse wetshuis met bijhorende schandpaal te Outrijve is een belangrijke getuige van de bestuurlijke organisatie tijdens het ancien régime. Het wetshuis werd opgericht door E.-H. de Lannoy, graaf van Motterie en L.-L.-T.- du Faing, vrouwe van Outrijve.
Door het landelijke karakter van het geïnventariseerde gebied werden ook hoeves gerepertorieerd. Door een aantal factoren in de loop van de 20ste eeuw en vooral van de jongste decennia werd de traditionele hoevebouw sterk gewijzigd. Tal van landbouwbedrijven verloren hun oorspronkelijke functie en krijgen een nieuwe bestemming enkel voor bewoning wat meestal gepaard gaat met veranderings- of vernieuwingswerken die soms afbreuk doen aan hun oorspronkelijke voorkomen. Anderzijds werden verschillende bedrijven aangepast aan een moderne bedrijfsvoering wat ook verschillende afbraak en verbouwingswerken tot gevolg heeft. Kenmerkend zijn het grote aantal vernieuwde parementen van de boerenhuizen.
In Bossuit hebben relatief veel hoeves hun functie behouden.
De weinig gaaf bewaarde hoeves in de fusiegemeente Avelgem sluiten aan bij het semi-gesloten of gesloten type. Daarnaast vindt men ook hoeves met losse bestanddelen en met L-vormige opstelling.
Veelal werden de huidige gebouwen opgetrokken in de 18de en 19de eeuw, maar hun geschiedenis klimt vaak op tot in de middeleeuwen.
Eén van de belangrijkste hoeves in het geïnventariseerde gebied is het zogenaamd "Hof van Ename". Het allodium wordt voor het eerst vermeld in 1128. Het huidige uitzicht wordt bekomen in 1782. Een ander voorbeeld is de zogenaamd "Kasteelhoeve" te Outrijve, met 18de-eeuwse kern en gesloten opstelling.
De gesloten en semi-gesloten hoeves bezitten als toegang doorgaans een inrijpoort in de aan de straat gelegen bedrijfsvleugel (vaak de stal).
Hoeves met losse bestanddelen bezitten vaak een erftoegang met ijzeren hek aan dito of gemetste pijlers. Ook bomen, meestal linden, markeren het erf. De traditioneel bij het boerenerf horende omhaagde boomgaard treft men nog zelden aan.
Duiventorens, typerend voor een heerlijkheid of kasteelhoeve komen in het geïnventariseerde slechts tweemaal voor. Zowel de historische belangrijke hoeve zogenaamd "Goed te Bouvrie" als het voornoemde "Hof van Ename", hebben boven het poortgebouw een duiventil.
De meeste boerenhuizen, behoren tot het voor Vlaanderen meest verspreide type van één bouwlaag met eenvoudig langgerekt grondschema en veelal met gewitte bakstenen gevels. De oudste woningen (17de- 18de eeuw) worden gekenmerkt door zijpuntgevels met aandaken en vlechtingen.
De geveldecoratie beperkt zich tot de omlijsting van de licht gebogen of rechthoekige deur met gesinterde baksteen soms uitgewerkt met oren en neuten en een druiplijstje. Soms is de omlijsting beschilderd. Originele houten kozijnen en roedeverdeling komen haast niet meer voor.
Vaak worden de bakstenen lijstgevels afgelijnd door een dito geprofileerde lijst of in de 19de en vroege 20ste eeuw vaak door een muizentandfries.
De boerenhuizen uit de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw hebben meestal een onbehandelde bakstenen voorgevel.
De bedrijfsgebouwen bestaan uit een schuur, stalvleugel, wagenhuis, al dan niet geïntegreerd in de stalvleugel of schuur en een bakshuisje.
In het geïnventariseerde gebied vindt men de enkele of dubbele dwarsschuur. Er zijn er geen langsschuren gekend.
Stalvleugels zijn meestal lager dan de schuur en hebben vaak een overstekende dakrand rustend op modillons of daklijstbalken, als bescherming tegen de regen. Typerend voor de oude stalinrichting zijn de natuurstenen voederbakken en slieten (monolithische tussenschotten) tegen de langsgevel. Meestal wordt de stal overwelfd door een bakstenen troggewelf tussen ijzeren I-balken.
Traditioneel beschikte elke hoeve over een bakoven om voor eigen verbruik brood te bakken. Meestal is het een apart bouwsel op het erf. Tweeledige bakhuizen met twee zadeldakjes, waarvan een lager en kleiner boven de oven komen het meest voor. In het geïnventariseerd gebied zijn de bakhuisje echter zeldzaam geworden.
De belangrijkste hoeves, kasteelhoeves of foncieren van een heerlijkheid, hebben een omwalling (zie historisch cartografisch materiaal), die dikwijls maar deels behouden bleef. De interessantste voorbeelden zijn de hoeve zogenaamd "Blauwpoorte" in Waarmaarde met uitzonderlijk een boerenhuis van twee bouwlagen, vermoedelijk voormalig baljuwhuis. Een tweede belangrijke hoeve is het zogenaamd " 't Voldersvelt", gelegen in Kerkhove. Deze hoeve heeft eveneens een boerenhuis van twee bouwlagen en een vrijstaand poortgebouw. De hoeve het zogenaamd "Goed te Bouvrie" in Bossuit en de hoeve gelegen Bosstraat (tegenover nummer 40) te Avelgem, behielden hun omwalling slechts gedeeltelijk.
Het landelijke gebied wordt tevens gekenmerkt door een groot aantal boerenarbeidershuizen. Deze woningen zijn meestal dwars op de straat ingeplant en hun volume is vaak te herkennen op de Atlas der Buurtwegen (circa 1843). De typische langgestrekte gevel is meestal gewit en de deuromlijstingen, zijn zoals bij de boerenhuizen vaak gevat in een omlijsting van zwarte baksteen. Mooie voorbeelden vindt men in de Krevelstraat te Kerkhove, de Gentweg te Outrijve en in de Trappelstraat te Waarmaarde.
De meeste woningen, in hoofdzaak burgerhuizen en arbeidershuizen, in de fusiegemeente Avelgem dateren uit de 19de en 20ste eeuw. Slechts enkele panden gaan terug tot de 18de-eeuw. Een zeldzaam voorbeeld van een laat 18de-eeuws herenhuis staat in de Leopoldstraat nummer 12.
De rijkere 19de-eeuwse burgerwoningen worden veelal opgetrokken door dorpsnotabelen zoals dokters, industriëlen, brouwers en andere welvarende handelaars of ingezeten.
De meeste 19de-eeuwse burgerhuizen worden gekenmerkt door een enkelhuisopstand en een witbepleisterde lijstgevel. De grotere herenhuizen worden meestal getypeerd door een symmetrische gevelopbouw. De laat 19de-eeuwse burgerwoningen hebben enerzijds een eenvoudige bakstenen lijstgevel verfraaid door het gebruik van zwarte sierbaksteen (Doorniksesteenweg nummer 126). Anderzijds worden verschillende woningen opgetrokken in eclectische stijl aanknopend bij de neogotische en neo-Vlaamse-renaissancestijl. Voorst is er ook rijk patrimonium aan 20ste-eeuwse bouwkunst. De fraaiste voorbeelden vindt men in de centrumgemeente Avelgem. Te vermelden zijn de woningen gelegen in de Doorniksestraat (nummer 63 en 67) te Avelgem. Beide woningen hebben - voor Zuid-West-Vlaanderen zeldzame - sgrafittopanelen. In Avelgem zijn ook een aantal fraaie woningen bewaard die aansluiten bij de art-decostijl (Doorniksesteenweg nummer 127 en nummer 129).
De villabouw uit de eerste helft van de 20ste eeuw is niet talrijk vertegenwoordigd. Maar een belangrijk voorbeeld is de villa die Huib Hoste ontwierp voor de familie Vandemeulebroecke-Staelens in 1919, gelegen aan de Oudenaardsesteenweg nummer 80.
De vroegste molenvermeldingen gaan terug tot de 12de-13de eeuw, een tijdspanne waarin de eerste molens in onze streken werden opgericht. De molens waren toen uitsluitend bezit van de abdijen of waren verbonden aan een heerlijkheid.
Enkel in Outrijve bleef een molen bewaard de zogenaamd "Molen decoster" van 1923. Hij vervangt de houten standaardmolen die verwoest werd tijdens de Eerste Wereldoorlog.
De aanleg van het spoorwegnet was een essentiële factor in de ontsluiting van het platteland.
De spoorwegverbindingen Kortrijk-Avelgem-Ronse en Avelgem-Moeskroen en de bouw van een station in Avelgem leiden tot de econmische ontsluiting van de gemeente. Het huidige station van Avelgem dateert van 1924.
In de omgeving van het station worden verschillende bedrijven opgericht. De belangrijkste industriële site in de gemeente is de voormalige spinnerij Leurent opgetrokken in 1907. Avelgem ontwikkelt zich in tegenstelling tot de andere deelgemeenten op het eind van de 19de eeuw tot een klein textielcentrum met een groot aantal werknemers uit Noord-Frankrijk.
Bron: DE GUNSCH A. & DE LEEUW S. met medewerking van CALLENS T. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Avelgem, Deelgemeenten Avelgem, Bossuit, Kerkhove, Outrijve en Waarmaarde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL23, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: De Gunsch, Ann; De Leeuw, Sofie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Avelgem
Omvat
Bossuit
Omvat
Kerkhove
Omvat
Outrijve
Omvat
Waarmaarde
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Avelgem [online], https://id.erfgoed.net/themas/14648 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.