De bij de wederopbouw geïntroduceerde aanlegplannen zorgden voor een grotere bundeling van functies in de steden of de dorpen. De historiserende wederopbouw versterkte het prestigieuze karakter van de stadskernen en verschoof arbeidersbuurten naar de stadsrand. Ter compensatie bouwde de Dienst der Verwoeste Gewesten tuinwijken.
In Diksmuide werden de armoedige woningen aan het Konijnenstraatje nabij de Grote Markt niet herbouwd. Ook moesten de volkse buurten op de in 1856 gesloopte stadsvesten plaatsmaken voor een nieuw Stadspark. Voorbeelden in andere steden zijn legio. De aanklacht van de Dendermondse architect Frans Van Severen over sociale verdringing in zijn stad (1922) kan veralgemeend worden: “Waar zijn de vele kleine huisjes (...), zoo wat overal en in al de straten, vroeger tusschen de groote burgershuizen ingedeeld? (...) Waarom zouden [werklieden] ook niet in de groote straat wonen?”
Dit verlies aan vooroorlogse arbeidershuisvesting in de stadskernen, die kwantitatief noch kwalitatief voldeed, werd bij de wederopbouw gecompenseerd aan de stadsrand of zelfs buiten de stad. Zo werden er in Diksmuide kleine maar sierlijke woningen gebouwd langs de Handzamevaart. In 1931 richtte een Belgisch-Nederlandse stichting hier tevens het klein begijnhof voor oorlogsweduwes op, op de site van de verwoeste gendarmerie. Ook ‘herbouwden’ renteniers en fabrikanten eenvoudige samenstellen van rijwoningen. De kleine cité ouvrière van de Fonderie de l'Yser in de stadsrand van Ieper getuigt van een expressieve baksteenarchitectuur. Binnen het keurslijf van rijbebouwing resulteren de in- en uitsprongen van het grondplan en de lichtinval met brede halfronde vensters in “des gracieuses maisons d’une disposition à l’anglaise” (krant Het Ypersche, 25 december 1926).
Daarnaast realiseerde de Bouwdienst van de Dienst der Verwoeste Gewesten zelf enkele tientallen tuinwijken. In 1919 werd het startschot gegeven met de eerste vijftig woningen van de Roeselaarse Bataviawijk. Deze wijken werden meestal gerealiseerd in de stedelijke periferie, op voorheen onbebouwd terrein. Op zoek naar ruimte voor een tuinwijk zette Diksmuide vanaf 1920 zelfs de annexatie van naburig grondgebied in. Na verwerping van een wederopbouw van een grote volkswijk binnen de oude stadsvesten van Ieper als tuinwijk, werd in 1921 buiten de stad de experimentele Ligywijk met 140 prefab-vakwerkhuizen gebouwd. In Dendermonde kwam er in 1922 een kleine tuinwijk, maar voor een structurele oplossing van de woningnood was het wachten tot na de Tweede Wereldoorlog. Overigens kreeg ook de gemeente Moorslede in 1920 zijn cité ouvrière.
De kronkelende aanlegplannen met collectieve voorzieningen, moestuinen en symmetrisch opgevatte woningensembles getuigen van een nieuw coöperatief maatschappijmodel, geïnspireerd door de Britse tuinwijkgedachte. Wel bleef de architecturale vormgeving van de sobere bakstenen, meestal éénlaagse huizengroepen regionalistisch. Om financiële redenen werden de collectieve voorzieningen tussen ontwerp en bouw meestal sterk afgezwakt. Zo bleef de bouw van scholen, proeftuinen, washuis, zwembad, turn- en toneelzaal dode letter bij de Nieuwpoortse tuinwijk Theo Goedhuys.
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Volkshuisvesting bij de wederopbouw: van centrum naar periferie [online], https://id.erfgoed.net/themas/17310 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.