De bouwgeschiedenis van ‘ter Donckt’ begint in de dertiende eeuw. In deze periode ontstaat een meerledige site met walgrachten. Op het zogenaamde opperhof ervan wordt ongeveer tegelijkertijd een (woon)toren in Doornikse steen opgericht. De site was de hoofdplaats van de vrij uitgestrekte heerlijkheid ‘ter Donckt’, maar functioneerde waarschijnlijk als ‘manoir’ voor haar bezitters, Oudenaardse patriciërs.
In de eerste helft van de zestiende eeuw wordt de toren uitgebreid tot een ‘huys van plaisance’. Het 13de -eeuws volume wordt daartoe aangepast en bekroond door een trapgevel. De eigenlijke uitbreiding in bak- en zandsteenstijl wordt gekenmerkt door een T-vormig grondplan met een traptoren als het in het oog springende element.
Na iets meer dan een eeuw degradeert het landgoed tot een pachthoeve. Belangrijke renovatiewerken hebben plaats op het eind van de achttiende eeuw. De oorspronkelijke kapconstructies en de trapgevels worden dan (deels) vervangen door een doorlopende kapconstructie tussen tuitgevels met
vlechtingen. In de loop van de negentiende eeuw worden de oorspronkelijke grachten gedempt, terwijl de bedrijfsgebouwen op het neerhof het eveneens moeten ontgelden.
Op het eind van de twintigste eeuw breidt men enerzijds het poortgebouw uit, terwijl men anderzijds het westelijk risaliet aanpast tot een erker onder getrapte gevel.
Tijdens het opgravingsonderzoek van 2019 werden 47 sporen geregistreerd. Het betrof het 44 antropogene sporen en 3 natuurlijke. De antropogene sporen betroffen voornamelijk muurelementen en opvullingspakketten. Er kon op basis van 10 werkputten een gefragmenteerd maar duidelijk beeld verkregen worden van delen van de fundering van zowel de 13de-eeuwse donjon als de16de-eeuwse aanbouw en diverse herstellings- en restauratiefasen.
Tijdens het archeologisch onderzoek (werfbegeleiding) van 2021 werden 34 sporen geregistreerd. Het betrof het 33 antropogene sporen en 1 natuurlijke. De antropogene sporen betroffen onder andere (funderings)muren, een gracht, een waterput en opvullingspakketten. Tijdens deze archeologische opgraving kon het gefragmenteerde beeld van de funderingen van zowel de 13de-eeuwse donjon als de 16de -eeuwse aanbouw dat in de eerste fase van proefputtenonderzoek verkregen was, vervolledigd worden.
Verder zijn aan de noordwestelijke en zuidoostelijke zijde van het kasteel muurrestanten aangetroffen van twee bijgebouwen. Gezien de locatie, bovenop de omstreeks 19de eeuw gedempte gracht, is de datering van deze bijgebouwen rond de 19de en 20ste eeuw te plaatsen. Dit wordt bevestigd door het vondstmateriaal, alsmede een aantal oude foto’s en ansichtkaarten uit deze tijd.
De meest relevante en belangrijke vondst voor wat betreft dit onderzoek, is de in werkput 2 aangetroffen afbuigende gracht. In coupe was de oudste grachtfase (fase 1), behorend tot het opperen neerhofsysteem van de 13de -eeuwse donjon, zeer duidelijk zichtbaar. Op één aardewerkscherf na werd in deze oudste grachtfase geen vondstmateriaal aangetroffen. De aardewerkscherf betreft een wandscherf in een vroegrood 12de/13de eeuws baksel, en bevestigd de vermoedde datering van het opper- en neerhofsysteem met donjon. Een ingezameld botanisch staal uit deze oudste grachtfase bleek te slecht bewaard voor analyse.
Ook werd een jongere fase (fase 2) vastgesteld. Deze kan gekoppeld worden aan de 16de-eeuwse uitbreiding tot lusthof. Deze gracht doorsnijdt de 12de/13de-eeuwse fase. De 16de-eeuwse gracht zou gedempt zijn in de 19de eeuw. Dit kan bevestigd worden door aangetroffen aardewerk (industrieel wit) in de bovenste dempingslagen.
Auteurs: Meylemans, Erwin
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Ruben Willaert nv
Beschrijving:
- aanvankelijk duidelijk versterkt kasteel / toren, later eerder een lusthof ( uitgebreid)
- kasteelhoeve (kasteel van een heerlijkheid)
- verschillende bouwfasen: Doornikse kalksteen en baksteen
- gracht rond het complex: 8-vorm: opper- en neerhof (de idee wordt geopperd dat het een castrale motte was in oorsprong, het kan ook een site met walgracht geweest zijn)
- oudste deel is de toren: 13de eeuw
- lusthof / uitbreiding: 1ste helft 16de eeuw
- 19de eeuw: dempen gracht en afbraak bedrijfsgebouwen op het neerhof
1ste helft 16de eeuw
Beschrijving:
Meerledige site met walgrachten, op het opperhof stond een (woon)toren in Doornikse kalksteen
13de eeuw
Beschrijving:
Werkput 01 werd aangelegd in functie van de plaatsing van regenwaterputten.
De aangetroffen profielen kunnen geïnterpreteerd worden als een opgevuld grachtlichaam met vermoedelijk een oorspronkelijke NO-oriëntatie. De onderste donkere organische laag is echter vrij scherp zowel qua bodem als qua afdekkende lagen. Dit doet vermoeden dat de gedepte gracht niet zo lang voor de demping werd (her)uitgegraven. Ook de beperkte dikte van de organische laag doet eerder een kort gebruik vermoeden. Uit deze onderste laag werden enkele vondsten gerecupereerd. Deze wijzen op een demping van de gracht ten vroegste op het einde van de 18de eeuw dateren.
Mogelijk is de aangetroffen gracht in deze periode (her)uitgegraven of uitgekuist. In de 19de eeuw werden de aanwezige grachten vervolgens grotendeels gedempt en werd het neerhof herschikt waarbij gebouwen werden aangepast en afgebroken. Op de Atlas der Buurtwegen (ca.1840) en de Topografische kaart Vandermaelen (1846-1854) is op deze locatie nog een walgracht aanwezig. Op de Popp-kaart (1842-1879) is reeds de gedempte situatie weergegeven. De demping dateert dus tussen 1854 en 1879.
Hier werden drie vondstnummers uitgeschreven.
De eerste vondst betreft een randfragment van blauw beschilderd steengoed, vermoedelijk uit de 19de eeuw.
Daarnaast zijn er de vondsten die werden aangetroffen in de onderste organische laag van het profiel. Het gaat om een sterk geribbelde wandscherf in geglazuurd aardewerk van een vrij grote open opstaande vorm, een geglazuurde wandscherf in rood aardewerk en 2 dierlijke botfragmenten.
De laatste groep vondsten bestaat uit bouwmaterialen. Het gaat om 2 fragmenten van een in de lengte gebroken rode baksteen met asfragmenten. De afmetingen komen overeen met de 16de-eeuwse bakstenen die gebruikt werden voor de uitbouw van het kasteel. De kleur en asresten doen echter vermoeden dat het om een 18de-eeuwse productie gaat, vermoedelijk in het kader van de renovatie en aanpassingen van de pachthoeve en het kasteel op het einde van de 18de eeuw. Verder werden er ook twee dakpanfragmenten aangetroffen met mortelrestanten. Deze behoren mogelijk tot de dakbedekking van golvende Vlaamse pannen die tot de jaren ’70 aanwezig was. Verder werd ook een leisteenfragment aangetroffen, er is echter geen informatie over een leien dakbedekking voorhanden. De huidige dakbedekking uit kunstleien dateert uit de jaren 1970.
Beschrijving:
Werkput 02 werd aangelegd op de oostelijke hoek van de noordoostelijke zijde van de donjon.
De gevel van de donjon in Doornikse kalksteen liep nog 0,68m door onder het maaiveld om vervolgens 0,17m uit te springen en om dan opnieuw 0,67m door te lopen. Hier bleek de natuurstenen muur te rusten op vrij massieve blokken kalksteen. Binnen de werkput bleek de massieve kalksteen gebroken. Aan de linkerkant van de werkput (O) steunde de massieve plint op vrij los gestapelde kalkstenen, aan de rechterkant (W) bleek een ondersteuning in bakstenen te zijn voorzien. Dit baksteenformaat is iets kleiner, de breedte is onbekend, dan het model van de 16de-eeuwse uitbereiding. De basis van de fundering werd bereikt op 1,6m onder het maaiveld.
Op de bodem van de werkput werden houten restanten van twee palen aangetroffen. Ter hoogte van de bakstenen in het funderingselement werd een spoor aangetroffen dat ongeveer even breed was als de zone die in baksteen werd uitgevoerd. De oriëntatie was NO-ZW en dus van de donjon weglopend. Een van de houten paalrestanten bevond zich in dit spoor.
Het is niet geheel duidelijk hoe deze opbouw geïnterpreteerd moet worden. De bakstenen zouden logischerwijs jonger moeten zijn dan de donjon in Doornikse kalksteen die in de 13de eeuw gedateerd wordt.
Interessant zijn ook beide flankerende profielen. Deze bestaan uit slechts 2 lagen. Een bovenste puinlaag met daaronder een puinpakket dat tot het einde van het profiel reikte en tot tegen de Doornikse kalksteengevel van de donjon werd aangetroffen. De moederbodem die onderaan de fundering werd aangetroffen werd enkel aan het donjonvolume geregistreerd en dook vervolgens in noordoostelijke richting weg.
In het bovenste pakket werden 2 vondstnummers toegewezen. De eerste vondst is een baksteenfragment met het formaat dat werd aangewend voor de 16de-eeuwse uitbreiding van het kasteel maar met een asinclusie en een vrij rode kleur die eerder op een 18de-eeuwse productie wijst en die ook op de bodem van de gracht in werkput 01 werd aangetroffen. De andere betreft een vrij recente, vermoedelijk 20ste-eeuwse, dakpan. Het bovenste pakket blijkt dus van zeer recente datum te zijn of toch nog zeer recent te zijn herwerkt.
Het onderste pakket bestond grotendeels uit baksteenpuin en aardewerk. Hier werden drie verschillende baksteenformaten ingezameld. Het eerste betreft twee fragmenten van een, eerder dun, type ‘kloostermoef’ met quasi hetzelfde formaat waarmee de oorspronkelijke donjontoegang aan de zuidwestelijke zijde werd dicht gemetst. Een tweede baksteen is waarschijnlijk, op basis van formaat en baksel, gelinkt aan de 16de-eeuwse uitbreidingsfase. Een derde baksteentype is op basis van het rodere baksel met as-inclusies waarschijnlijk toe te wijzen aan een 18de-eeuwse productie. Een opvallende vondst was ook een stuk natuursteen met peerkraalmotief dat gelijkaardig is aan de consoles waarop de moerbalken op de huidige, 16de-eeuwse, gelijkvloerse verdieping van de donjon rusten. Op basis van het reeds gevoerde historische onderzoek worden deze consoles beschouwd als onderdeel van de 16de-eeuwse renovatie van de donjon.
Ook werden enkele relevante aardewerkvondsten geselecteerd. Het gaat onder meer om een wandfragment van een roodgebakken kruik met ooraanzet en glazuur, een archeologisch bijna volledige papkom in rood aardewerk op standring met een horizontaal oor en groen glazuur aan de binnenkant. Er is echter geen aanwijzing voor een gietsneb bewaard. Deze vorm kan gedateerd worden in de 15de tot begin 16de eeuw. Verder ook een rand van een teil in grijs aardewerk met de aanzet van een schenklip en met duidelijke slijtage aan de binnenkant. De diameter is zeer groot en doet een vrij late datering vermoeden, waarschijnlijk 15de – 16de eeuw. De andere ingezamelde wand- en randscherven zijn minder determinatief.
Daarnaast werden ook twee dakpan-of tegelfragmenten ingezameld. Het eerste fragment is vrij vlak. Het tweede fragment is licht convex en vertoont sporen van roetaanslag.
Verder werd nog een fragment vlakglas aangetroffen met een licht patina en een dierlijk bot. Dit bot is een middenhandsbeen (metacarpus) van een tweehoevig dier. Op basis van de lengte en bouw gaat het vermoedelijk om een hert.
De aangetroffen vondsten lijken allemaal uit de late 15de – begin 16de eeuw te dateren. Dit is opvallend genoeg net een uitbereidingsfase. Het is echter niet duidelijk of de grachtvulling ook uit deze periode dateert. Vermoedelijk gaat het eerder om materiaal uit deze periode dat in een latere fase, tijdens de godsdienstoorlogen of bij een latere grondige grootschalige renovatie, in de grachten terecht is gekomen. Hoewel het altijd mogelijk is dat afval en puin werd aangevoerd voor de demping van de gracht, lijkt de aanwezigheid van een console gelijkaardig aan de nog in situ aanwezige consoles deze hypothese alvast te ondermijnen. Mogelijk is het aanwezige materiaal dus afkomstig van het neer- en/of opperhof van het kasteel zelf.
De interpretatie van werkput 02 is niet eenduidig. De opbouw van de 13de-eeuwse donjon in Doornikse kalksteen is grotendeels intact en origineel. Onderaan de fundering blijken toch bakstenen te zijn gebruikt. Mogelijk gaat het om een herstelling of het afsluiten van een afwatering, of juist insijpeling?, naar de kelder van de donjon.
Uit de (bouw)historische studie blijkt de 16de-eeuwse uitbreiding van het kasteel samenging met een herindeling van het donjonvolume waarbij een bakstenen keldergewelf werd gebouwd en de bestaande vloerniveau ’s werden herschikt. De huidige keldervloer zou hierbij overeenkomen met het oorspronkelijke gelijkvloers van de donjon.
Deze grondige verbouwingswerken zouden de aanwezigheid van de gebruikte bakstenen kunnen verklaren. Het pakket met het 15de-16de-eeuwse materiaal dat tegen de donjonmuur werd gestort werd dus waarschijnlijk na deze werken gestort. Op basis van het veldwerk is echter niet duidelijk of het om een lokaal vergraven en terug dichtgestorte zone gaat of de donjon langs deze zijde, waarin zich één van de twee ingangen bevond, mogelijkerwijze geflankeerd werd door de omgrachting die op de latere afbeeldingen op enige afstand van de donjon lijkt te liggen. De grove baksteen- en aardewerkelementen en de massale instroom van grondwater in deze werkput in combinatie met de zorgvuldig uitgevoerde opbouw van de donjon onder het huidige maaiveld, doen vermoeden dat het oorspronkelijke maaiveld hier mogelijk lager was dan vandaag. De bouwhistorische hypothese dat het huidige kelderniveau het oorspronkelijke gelijkvloers geweest zou zijn sluit hier mogelijk bij aan. Het aangetroffen opvullingspakket is dus vermoedelijk een (gedeeltelijke) demping van de gracht, ten vroegste in de 16de eeuw. Maar mogelijk en waarschijnlijk gaat het om een dempingsfase die gelinkt kan worden aan de godsdienstoorlogen vanaf het einde van de 16de eeuw of een latere renovatiefase. Opvallend is wel de relatieve grootte van de aardewerkfragmenten die duidelijk gedumpt werden na afdanking. De samenstelling met vrij grote aardewerkfragmenten en baksteenfragmenten verraden toch enige grootschaligheid die mogelijk plaatsvond bij een grondige herinrichtingsfase van het kasteel en vermoedelijk ook het omliggende neerhof.
Op een afbeelding uit de 18de eeuw uit de getekende kadastrale kaart van Berchem is het kasteel ter Donckt afgebeeld waarbij de omgrachting aan de noordoostelijke gevel van het kasteel grenst en waarbij de toegang wordt verleend via een brug. Deze afbeelding toont het kasteel nog in de 16de-eeuwse toestand.
Voor de volledigheid moet echter ook opgemerkt worden dat een eventuele latere ingreep in de fundering niet noodzakelijk zou leiden tot een zichtbaar archeologisch bewijs. De bakstenen die onderaan de fundering werden aangetroffen hebben immers hetzelfde formaat als de bakstenen plint onderaan de zuidwestelijke gevel van de donjon én met het baksteenmetselwerk onderaan de huidige, verplaatste, ingang van het kasteel. De aanpassing van de ingang werd op basis van baksteenonderzoek gedateerd op het einde van de 19de eeuw.
Beschrijving:
Werkput 03 bevond zich op de zuidelijke hoek van de zuidwestelijke gevel van de donjon.
De zuidwestelijke gevel van de donjon is hier niet meer volledig origineel. De oorspronkelijke natuurstenen gevel is onderaan vervangen door een bakstenen plint. In het profiel van de werkput kon deze bakstenen plint gevolgd worden tot op een diepte van 0,70m onder het maaiveld. De bakstenen in deze plint hebben een formaat iets kleiner dan de 16de-eeuwse bakstenen. De afmetingen komen echter exact overeen met de bakstenen die onderaan de fundering werden aangetroffen in werkput 02 aan de andere kant van de donjon én met het baksteenmetselwerk onderaan de huidige, in de 19de eeuw verplaatste, ingang van het kasteel.
In de zuidelijke hoek reikte deze plint iets minder diep, tot 0,57m onder het maaiveld, maar steunde deze op een Doornikse kalksteen, vermoedelijk een restant van de oorspronkelijke opbouw.
In het noordwestelijke deel van het profiel is een spoor te zien dat tot net onder de baksteenopbouw reikt. Dit spoor reikt tot 0,82m onder het huidige maaiveld en wordt bovenaan oversneden door de bouwvoor. Vermoedelijk gaat het om een uitgraving die gelinkt is aan de bakstenen herstelfase van de donjon. Het ontbreken van vondsten is echter problematisch voor een datering van deze fase.
In het zuidwestelijke profiel van deze werkput, aan de buitenzijde van de donjon is slechts de bouwvoor en de natuurlijke bodemopbouw te zien. Er zijn geen aanwijzingen voor een eventuele aanbouw, walgracht, afgraving of aanmotting.
De interpretatie van werkput 03 is beperkt. Enerzijds is vastgesteld dat de bodem ten zuidwesten van de donjon, en het kasteel bij uitbreiding, verrassend intact is, een vaststelling die ook in werkput 05 naar voor komt. Er zijn bijgevolg geen aanwijzingen voor een eventuele aanbouw, walgracht, afgraving of aanmotting.
Verder kon worden opgemerkt dat de herstelling van de donjon met bakstenen hier tot onderaan het gebouw doorloopt. Deze herstelling gebeurde met bakstenen met een formaat dat gelijkaardig is aan de bakstenen die onderaan de fundering werden aangetroffen in werkput 02 aan de andere kant van de donjon én met het baksteenmetselwerk onderaan de huidige, verplaatste, ingang van het kasteel. Deze aanpassing van de ingang werd op basis van baksteenonderzoek gedateerd op het einde van de 19de eeuw.
Beschrijving:
Werkput 04 was gepland op de noordelijke hoek van de noordwestelijke gevel van de 16de-eeuwse bakstenen aanbouw, aan de hoek van het risaliet. Door een grote scheur in deze gevel ter hoogte van de geplande werkput werd de werkput naar het zuidwesten verplaatst.
Ter hoogte van de werkput was de oorspronkelijke 16de-eeuwse gevel hersteld met bakstenen. Deze herstelling ging over op een enkele laag van kalksteenblokken waarvan de meest noordoostelijke dikker is dan de twee zuidwestelijke waardoor enkel de onderkant van deze laag gelijk loopt. Onder deze kalkstenen laag bestaat de fundering opnieuw uit metselwerk. Het gaat om bakstenen met hetzelfde formaat als de 16de-eeuwse opbouw. Samen met de eerder slordige (re)constructie van de kalkstenen laag aan het maaiveld bestaat hier het vermoeden dat het om een herstelling of herbouw zou kunnen gaan. Opvallend is dat hier geen kalkstenen bekleding aanwezig is zoals in werkput 05.
0,9m onder het maaiveld is echter wel een kalkstenen element aanwezig. Dit fragment heeft op het eerste zicht geen duidelijk nut of functie. Onderaan steunt het op de deels uitgebroken of beschadigde bakstenen funderingsplint. En de zuidwestelijke rand ervan ligt uitgelijnd, al dan niet toevallig, op de binnenkant van de baksteenwaterput die zich 0,2m lager in het profiel bevindt en in het grondvlak manifesteert als een halfcirkelvormige bakstenen constructie. Mogelijk gaat het om een restant van de kalkstenen bekleding.
De aangetroffen waterput had een halfrond vorm en was tegen de bestaande gevel gebouwd. In de werkput werd deze waterput ongeveer voor de helft vrij gelegd. De aanwezige opbouw stak een tweetal bouwlagen in bakstenen boven het grondvlak van de werkput uit.
Rondom de waterput lagen twee halfcirkelvormige sporen. Op het eerste zicht lijken beide sporen op de aanlegtrechter die bij een klassieke waterput wordt aangetroffen. Uit de vondsten blijkt echter dat aardewerk uit de vulling van de waterput en van het spoor rondom de waterput niet enkel gelijkaardig is maar bovendien ook in elkaar passende scherven bevat. De juiste interpretatie van de twee sporen is daardoor onduidelijk. In combinatie met het funderingsprofiel moet hier mogelijk besloten worden dat het opvullingspakketten betreft van de oorspronkelijke grachtuitgraving die tot tegen de fundering kwam. Een deel van de fundering was, in overeenstemming met werkput 02 en werkput 05, oorspronkelijk vermoedelijk (nog) niet afgedekt en zichtbaar als rand van de uitgegraven grachtzone.
De hypothese dat de uitgegraven grachtzone tot tegen het aangetroffen muurwerk kwam wordt verder gestaafd door twee profielen in deze werkput. Beide profielen vertonen een zekere gelaagdheid die gelinkt kan worden met de vulling van de gracht zoals die in werkput 06 maar ook in werkput 01 werd aangetroffen. Een van deze profielen is ook zeer relevant aangezien dit profiel duidelijk laat zien dat de waterput met een opvullingspakket werd afgedekt. Er zijn geen aanwijzingen voor uitbraak of een oorspronkelijk hogere opbouw van de waterput. Deze reikte vermoedelijk maximaal tot de resterende bekleding in Doornikse kalksteen, hetgeen de hypothese ondersteunt dat deze bekleding, en het grootste deel van de fundering in werkput 04 en 05, oorspronkelijk zichtbaar was.
De overige sporen behoren tot de gelaagde opvulling van de gracht. Het gaat om verschillende pakketten die ook in het profiel van werkput 06 werden aangesneden.
In deze werkput werden redelijk wat diverse vondsten aangetroffen.
In de vulling van de waterput werd redelijk wat aardewerk ingezameld. Het gaat om een grijs gedraaide rand van een kom met glazuur aan de binnen- en buitenkant, een bodem met standring in rood gebakken aardewerk met glazuur aan de binnen- en buitenkant, een bodemfragment met standvoetje in rood gebakken aardewerk met glazuur aan de binnen- en buitenkant, drie passende fragmenten van de bodem en wand van een kan in Rijnlands steengoed en een archeologisch volledige papkom in een bleek baksel, mogelijk Doorniks aardewerk, met een lood-koperglazuur aan de binnenkant en twee horizontale oren aan weerszijden.
Naast aardewerk werd in de vulling van de waterput ook een glazen fragment aangetroffen. Vermoedelijk de versierde steel van een (wijn)glas en een metalen voetje, waarschijnlijk afkomstig van een voet van een meubelstuk.
Het aardewerk dat werd aangetroffen in een van de halfcirkelvormige sporen betreft een rand van een roodgebakken (pap)kom met een aanzet van een horizontaal oor en glazuur aan de buitenkant. Verder een rand met geribbelde hals en giettuit van een roodgebakken en geglazuurde kom, een rand met wand van een vergiet in roodgebakken aardewerk, een bodem. Verder een bodem met standring in rood aardewerk met glazuur, een rand van een teil in rood aardewerk met glazuur en de aanzet van een giettuit. Opvallend is verder een rand met horizontaal ooraanzet van een papkom in roodgebakken aardewerk met glazuur, passend met fragmenten uit de waterput. In datzelfde spoor werden ook een rand en bodemfragment aangetroffen van de archeologisch intacte papkom, eveneens aangetroffen in de waterput.
Naast aardewerk werd in dit spoor ook een fragment vlakglas aangetroffen met een sterk patina, ook op de breukvlakken.
Ook het andere spoor kan waarschijnlijk gelinkt worden aan de waterput. In dit spoor werd een loden zegel aangetroffen. Voor dit lakenlood is geen eenduidige herkomst of datering beschikbaar.
Het aangetroffen aardewerk is te dateren vanaf het einde van de 15de eeuw – begin 16de eeuw, zowel op basis van de voorkomende vormen als papkommen en vergiet, als op het aandeel rood gebakken aardewerk en de aanwezigheid van een kan in steengoed. Ook de grote diameter van de teilrand wijst op een 16de-eeuwse datering.
Bouwhistorisch bevond deze werkput zich onder een gedichte deuromlijsting waarvan de 16de-eeuwse kalkstenen omlijsting niet doorloopt tot op het vloerniveau. Boven deze opening is een smeedijzeren stang in de muur aangebracht. Hier gaat het duidelijk om een herwerkte opbouw.
Opvallend is de aanwezigheid van grote stukken aardewerk uit de 16de eeuw in en rond de waterput. Het is enigszins opmerkelijk dat deze datering overeenkomt met de vermoedelijke datering van de uitbereiding van het kasteel, die op basis van het historische onderzoek ongeveer in het midden van de 16de eeuw gesitueerd wordt.
Dit zou betekenen dat het aangetroffen materiaal reeds was afgedankt bij de bouw of vrij kort daarna werd afgedankt.
Mogelijk werd het kasteel met de recente 16de-eeuwse uitbouw reeds later in de 16de eeuw slachtoffer van oorlogshandelingen tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648). Vermoedelijk reeds tijdens de heroveringscampagne van Farnese, die vanaf 1581 de Zuidelijke Nederlanden heroverde nadat de Spaanse Nederlanden zich onafhankelijk hadden verklaard van het Habsburgse rijk van Filips II. In 1582 vond het beleg van Oudenaarde plaats en werd vermoedelijk ook de streek rond het projectgebied heroverd. Mogelijk werd het Kasteel ter Donckt toen geplunderd, hetgeen de aanwezigheid van grote stukken aardewerk 16de-eeuws aardewerk in en rond de gracht en in de toen nog vrij recente, 30-tal jaar oude, bakstenen waterput aan het kasteel zou kunnen verklaren.
Aangezien de bouwhistorische studie echter geen duidelijke herstellingen of verbouwingen in deze periode dateert is het onduidelijk in welke mate het kasteel zelf onder deze oorlogshandelingen heeft geleden. In het begin van de 17de eeuw werd het noordoostelijke risaliet van de 16de-eeuwse bakstenen uitbouw mogelijk tot een kapel omgebouwd. Hierbij kan de vraag gesteld worden of het om de bouw van een kapel in het kasteel gaat of is het kasteel mogelijk, als dan niet gedeeltelijk, geruïneerd en is de inrichting van de kapel eerder in functie van de instandhouding van het gebouw?
Ook de tweede helft van de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw bleef zeer onrustig. Waardoor stagnatie en verval, indien niet al eerder door de 80-jarige oorlog, nu zeker hun tol van het kasteel eisen.
In de 18de eeuw komt de vervallen toestand van het kasteel in het historische onderzoek naar voor.
Beschrijving:
Werkput 05 bevond zich op de zuidelijke hoek van de noordwestelijke gevel van de 16de-eeuwse bakstenen aanbouw, op het uiteinde van het risaliet, op 4,6m ten zuidwesten van werkput 04.
De bestaande bovenbouw is het 16de-eeuwse bakstenen volume dat ter hoogte van deze werkput een kleine uitsprong maakt, een zogenaamd risaliet. Dit risaliet werd in de 20ste eeuw aangepast door het uitbouwen van een overkraging en het aanbrengen van een puntgevel. Oorspronkelijk was het soberder uitgevoerd. Het bevond zich dan ook aan de achterkant van het kasteel.
Boven het maaiveld was een plint in Doornikse kalksteen aanwezig. Deze plint liep door in de werkput tot 1,16m onder het maaiveld en ging daar over op een bakstenen onderbouw die op zijn beurt steunde op een licht golvende basis in Doornikse kalksteen. De moederbodem werd aangetroffen tussen 1,52m en 1,58m onder het huidige maaiveld.
In werkput 05 werden twee van minimaal drie stortkokers aangetroffen die zich in de noordwestelijke gevel van de 16de-eeuwse bakstenen uitbreiding van het kasteel bevinden, ter hoogte van het zuidelijk risaliet. Boven het maaiveld is deze locatie herkenbaar aan een plint in Doornikse kalksteen die verder onder het maaiveld kon worden gevolgd en die gevel met de stortkokers bekleed tot 0,36m boven de moederbodem. De stortkokers zelf zijn, op de bodem en de hoogte van één baksteen na, in deze bekleding van Doornikse kalksteen uitgespaard. Dit doet vermoeden dat dit muurgedeelte oorspronkelijk boven het maaiveld lag, en vermoedelijk in verbinding met de gracht die rond het opperhof aanwezig was. De aanwezigheid van deze derde stortkoker buiten de werkput werd eveneens opgemerkt bij de aanleg van werkput 07. Deze hadden gelijkaardige maar geen regelmatige afmetingen en waren in baksteen uitgevoerd en de kalkstenen plint was hier duidelijk rond de openingen afgewerkt tot 1 baksteen boven de bodem. Onderaan ging de bakstenen opbouw en vloer van de stortkokers over in de bakstenen onderbouw van de fundering. Alle bakstenen hadden een gelijkaardige afmeting. Dit komt overeen met het standaardformaat van de bakstenen die in de 16de-eeuwse aanbouw werden gebruikt. Vermoedelijk gaat het dus om de originele opbouw.
Voor zover de stortkokers bij het onderzoek konden worden leeggemaakt waren er geen aanwijzingen dat beide stortkokers met elkaar, of met de derde of andere stortkoker, verbonden waren.
Een ander opvallend gegeven was dat in de zuidelijke zijde van de werkput de moederbodem vrij intact werd aangesneden. De antropogene pakketten vertonen slechts een beperkte verstoring ten zuiden van het risaliet. Waarschijnlijk gaat het, zoals in werkput 03, om een beperkte sleuf die bij de bouw werd uitgegraven. In de zuidelijke wand is de verstoring beperkt tot een bouwvoor waarin ook 20ste-eeuws materiaal werd aangetroffen. Hoewel het mogelijk om een recent opgehoogd pakket gaat is de onderliggende bodem intact gebleven ten zuidwesten van het risaliet, dus aan de achterkant van het kasteel. Een interpretatie die ook in werkput 03 werd gedaan.
Aan de westkant van de werkput, tegenover het gebouw, is een andere situatie in het te zien. Hier is ook de moederbodem nog deels bewaard maar naar het noorden toe duikt er een spoor vrij steil naar beneden. Ook in het grondvlak van de werkput is dit NW-georiënteerde spoor te zien dat hoger in de werkput echter eerder een N-Z-oriëntatie leek te hebben. Het gaat vermoedelijk om een verbinding tussen de stortkokers en de walgracht. Twee houten paalrestanten in het grondvlak liggen in lijn met de hoger gelegen waargenomen oriëntatie van dit spoor en verbinden het dieper gelegen deel met de meest zuidelijke stortkoker. Deze paalrestanten behoren mogelijk tot de beschoeiing van deze verbinding op de overgang met de moederbodem. Een functie als versteviging van de fundering is echter niet uit te sluiten, al ligt een van de paalresten toch schijnbaar ver van deze fundering. Een dergelijke verbinding is zeer plausibel, enerzijds omdat de stortkokers anders uiteraard zouden verstoppen maar ook de kalkstenen afwerking van de fundering suggereert dat deze zone van het gebouw wel degelijk zichtbaar moet geweest zijn.
De vondsten in de bouwvoor zijn duidelijk te dateren in de 20ste eeuw. Als eerste zijn er een plastiek pillendoosje, een plastiek fles wasmiddel, een confectiesandaal met metalen gesp, een figuratief tegel/onderzetterfragment met een dorpszicht met aan de onderkant twee halfronde steunpootjes en een stempel “BELGIUM”, een versierd fragment van een bakje uit een gelijkaardig type aardewerk als de onderzetter met sterke verwering of gebruikssporen met reliëfstempel op de onderkant. Daarnaast werden de glazen voorwerpen uit de bouwvoor ingezameld. Hier gaat het om 3 glazen flessen en een gloeilamp. Al deze vondsten dateren duidelijk uit de 20ste eeuw, vermoedelijk rond de jaren ’60-’70.
De vondsten uit de opvulling van de vermoedelijke verbinding van de stortkokers met de gracht werden ingezameld. Het gaat om een randscherf, drie wandscherven en een bodem met een uitgeduwde standvin van een oxiderend gebakken schaal met glazuur aan de binnenkant. Op de binnenkant van de bodem en de passende wandscherven werden verharde mortelachtige restanten aangetroffen. Verder werd er nog een wandscherf aangetroffen met een donker glazuur op de schouder en een rood glazuur aan de binnenkant. Verder werd er ook een verbrand botfragment aangetroffen.
Naar het zuidwesten toe werd de moederbodem tot 0,5m onder het maaiveld aangetroffen. Dit wijst erop dat er een bodemkundig vrij intacte zone ten zuidwesten van het kasteel aanwezig is tussen het kasteel en de omgrachting van het opperhof. Dit staat in contrast met de noordoostelijke en noordwestelijke zijde van het kasteel waarbij de omgrachting van het opperhof, minstens in bepaalde perioden, zeer dicht tegen de bebouwing lijkt te hebben gelegen. De functie van deze zone kon op basis van het gevoerde onderzoek niet worden achterhaald.
Beschrijving:
Werkput 06 betrof de locatie van een sleuf voor nutsleidingen. Van deze sleuf werden de oostelijke profielwand en het horizontale vlak archeologisch geregistreerd.
De meeste sporen in het grondvlak zijn toe te wijzen aan opvullingspakketten van de gracht die ooit om het opperhof lag, en die definitief gedempt werd in de 19de eeuw. De oriëntatie van de pakketten, die domineert naar het ONO, sluit aan bij de grondvlakken in werkput 01 en 07 waar deze gracht ook mogelijk werd aangesneden.
Opvallend is de aanwezigheid van een fundering in het noordelijke deel. Het gaat om een bakstenen constructie. Het zuidelijke deel van deze fundering werd vrij gelegd in de sleuf en heeft een NW-ZO-oriëntatie die in het verlengde ligt van de gevel van het noordelijke risaliet. Ook opvallend is de afwerking van dit muurfragment in Doornikse kalksteen langs de zuidwestelijke zijde. De gebruikte bakstenen werden binnen het archeologisch onderzoek nergens anders aangetroffen.
De noordwestelijke zijde rust op een sokkel in, vermoedelijk, Doornikse kalksteen. Ongeveer halverwege deze noordwestelijke fundering werd hier een loodrechte fijner gebouwde muur aangetroffen waarvan de cementering vrij slordig was maar de diepte tot onderaan de proefsleuf doorliep. Het gaat waarschijnlijk om de achterkant en/of fundering van een bijgebouw of aanbouw.
De meest logische verklaring voor het aangetroffen muurelement is dat het de fundering betreft van de laat 19de-eeuwse of vroeg 20ste-eeuwse schuur of stal die op een prentkaart uit 1912 staat afgebeeld en overeenkomt met een plateau op het digitaal hoogtemodel.
Het is echter opmerkelijk dat de constructiewijze met de afwerking in Doornikse kalksteen erg gelijkt op de originele 16de-eeuwse constructiewijze die ook in werkput 05 werd aangetroffen. Indien het fundament van de 19de/20ste-eeuwse schuur of stal zou gaan, is het om zijn minst vreemd dat deze afwerking werd aangewend op een moment dat de grachten reeds gedempt werden en deze afwerking normaal gezien dus niet meer zichtbaar was.
Het is op basis van het onderzoek dus niet uit te sluiten dat het om een oudere fundering gaat die in de 19de/20ste eeuw werd hergebruikt voor de opbouw van de schuur of stal. De opgemeten bakstenen zijn in dit geval mogelijk van de recentere opbouw.
Een andere hypothese is dat het niet om een oudere fundering gaat maar om een lokale 16de-eeuwse of latere demping van een deel van de oorspronkelijke gracht die het opperhof volledig omringde. Op de historische kaarten en tekeningen is immers te zien dat deze hoek van de gracht verdwijnt, mogelijk werd de lokale opvulling aan de zichtbare zijde met een muur, afgewerkt in Doornikse kalksteen, beschoeid in dezelfde stijl als de 16de-eeuwse aanbouw. Op de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840) is op deze locatie een doorlopende lijn te zien die hier mogelijk naar verwijst.
Naast de aangetroffen muurresten werd in werkput 06 ook het oostelijke profiel integraal geregistreerd. Hierbij werden dertien lagen onderscheiden.
De hoogste en meest recente laag is enkel aanwezig in de noordelijke zijde van het profiel, het betreft de huidige oprijlaan. Hieronder, over de gehele lengte van het profiel, is de bouwvoor uit de 20ste eeuw die ook in werkput 05 aanwezig was en daar als recent gedateerd kon worden. Deze laag bevat redelijk wat baksteenpuin.
De onderliggende verhouding tussen de verschillende lagen/sporen onder deze 20ste-eeuwse bouwvoor is problematischer aangezien het profiel niet volledig tot op de moederbodem doorloopt. Hierdoor is moeilijk vast te stellen of pakketten elkaar afdekken of doorsnijden.
Meest opvallend is de noordelijke rand van het profiel waar versmeten moederbodem en een bruin spoor met baksteenpuin te linken zijn aan de aanwezige fundering. Ten zuiden van de fundering, ter hoogte van de kalkstenen bekleding zijn de pakketten vrij recht tegen het muurfragment aangetroffen. Gebrek aan verstoring tegen het muurfragment en een vrij horizontale begrenzing voor verschillende lagen doen vermoeden dat de zone ten zuiden van deze muur inderdaad mogelijk open was en later met pakketten werd dichtgestort
In het zuidelijke deel van het profiel is de situatie iets eenduidiger. Onder de 20ste-eeuwse bouwvoor zit eveneens een chronologische sequentie. De zuidelijke grens van dit profiel wordt gevormd door de noordwestelijke gevel van de 16de-eeuwse uitbouw van het kasteel. Hierboven bevindt zich een spoor dat voornamelijk uit puin bestaat en ook tot tegen de kasteelmuur reikt. Het volgende spoor bevond zich tussen dit puinpakket en de 20ste-eeuwse bouwvoor.
Voor de inzameling van de vondsten werd voornamelijk gekeken naar vondsten die in situ in de verschillende lagen werden aangetroffen, zowel in het grondvlak als in het profiel. De vondsten die bij het afgraven werden aangetroffen konden door de gelaagdheid in de sleuf en de puinachtige vullingen niet steeds met zekerheid aan bepaalde sporen/vullingen worden toegewezen. De ingezamelde vondsten bevonden zich in situ in herkende en afgebakende lagen.
In een spoor werd een bodem aangetroffen. De binnenkant had een faience-achtige afwerking met porselein-imitatie maar aan de buitenkant is de afwerking slordiger en eerder majolica-achtig. Een wandscherf uit hetzelfde spoor was aan beide zijden wit en enkel aan de binnenkant blauw beschilderd en kan dus als faience beschouwd worden. Beide scherven zijn te dateren in de 17de tot 1ste helft van de 18de eeuw.
In een ander spoor werd een wand met opstaande rand aangetroffen in rood aardewerk met glazuur.
De interpretatie van werkput 06 is niet eenvoudig aangezien het opvulpakketten betreft van een gracht waarvan het verloop en de diepte nauwelijks te vatten is. Op basis van de pakketten en de vondsten lijken de argumenten zich op te stapelen die suggereren dat de grachtuitgraving vroeger tot tegen het kasteel zelf kwam waarbij de onderste delen van de fundering, die nu onder het maaiveld liggen, oorspronkelijk zichtbaar waren.
De opvulling van deze gracht of uitgraving zou echter vrij snel na de bouw van het 16de-eeuwse uitbreiding van het kasteel begonnen zijn. Waarschijnlijk leidden de oorlogsperikelen in de 17de eeuw tot een verval van het kasteel waarbij als snel afvalpakketten werden gedumpt tegen de kasteelmuur zelf. Op basis van een vondst van faienceaardewerk uit de 17de tot 18de eeuw blijkt echter dat de gracht er toch enige tijd lag, alvorens deze definitief gevuld werd. De meeste pakketten zijn moeilijk te dateren. Het laatste pakket is echter duidelijk in de 20ste eeuw te dateren.
Beschrijving:
Werkput 07 werd aangelegd in functie van de plaatsing van regenwaterputten.
De werkput werd laagsgewijs verdiept over de volledige oppervlakte. 0,74m onder het maaiveld werden de lagen in het horizontale vlak als sporen ingemeten. Vervolgens werd een tweede vlak aangelegd op een diepte van 1m onder het maaiveld. Op deze diepte bleek het grootste spoor van het eerste grondvlak reeds volledig verdwenen. Dit spoor kon echter in de zuidoostelijke profielwand geregistreerd worden. De versmeten moederbodemachtige vulling met baksteeninclusies samen met het ondiepe maar naar het zuidwesten aflopende profiel van dit spoor doet vermoeden dat hier de uiterste rand van een gracht, mogelijk de gedempte omgrachting van het opperhof, werd aangesneden. De oriëntatie en de ligging van het voornoemde spoor en de interpretatie daarvan als gracht komen best overeen met de kartering van het kasteel zoals die op de Atlas der Buurtwegen is weergegeven. In dit geval zou het niet de watervoerende gracht zelf zijn die werd aangesneden maar de uiterste rand van de depressie ervan. Het is echter niet uitgesloten dat het om een andere of oudere structuur gaat, al dan niet een gracht die dan onder het poortgebouw zou moeten doorlopen.
Een ander spoor was in het tweede grondvlak nog als een langwerpige kuil aanwezig. Bij het couperen bleek deze kuil, of uiteinde van een gracht, een komvormig dwarsprofiel te hebben.
Er werden geen vondsten aangetroffen.
De interpretatie van de sporen is moeilijk door het beperkte oppervlak en het ontbreken van vondsten.
Vermoedelijk betreft het eerste spoor een opgevulde depressie die gelinkt kan worden aan de gracht om het opperhof die hier schijnbaar naar het oosten afbuigt. Naar het zuiden toe kan verwacht worden dat deze uitgegraven depressie zich verdiept en overgaat in een watervoerende gracht zoals die ook in werkput 01 werd aangetroffen. Het is echter onmogelijk vast te stellen tot welke mogelijke fase het aangetroffen spoor zou kunnen behoren door het ontbreken van vondsten.
De aangetroffen situatie lijkt nog het meest overeen te komen met de topografische kaart Vandermaelen (1846-1854) waar een afbuigende gracht de zuidelijke hoek van het poortgebouw raakt. Door het wezenlijke verschil met de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840) waar de gracht veel dichter bij het kasteel gelegen is, is het echter niet duidelijk in welke mate deze kaarten betrouwbaar zijn.
Beschrijving:
Werkput 10 werd aangelegd in het westelijke kelderdeel onder de 13de-eeuwse donjon. Een betonnen opvulling en het onderliggende puinpakket werden verwijderd tot op de onderliggende vloer. De aangetroffen vloer bleek uit lichte S-vormige betontegels te bestaan. Het gaat waarschijnlijk niet om de originele 16de-eeuwse vloer waarvan verwacht wordt dat deze in Doornikse kalksteen werd uitgevoerd. Dit originele vloerniveau ligt mogelijk nog dieper, het is ook niet uitgesloten dat de originele vloer bij renovatiewerken werd verwijderd.
Is deel van
Kasteel Ter Donckt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Ter Donckt [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/501964 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.