Naar aanleiding van graafwerken voor de aanpassing van verlichting en electrische installaties, werd een werfbegeleiding uitgevoerd. Deze reikte niet dieper dan de 19de-eeuwse ophogingslaag.
Er werden, buiten de verschillende geregistreerde ophogingslagen, geen grondsporen aangetroffen in de sleuven en werkputten. Wel werden er in de putwanden funderingen aangesneden. Deze funderingen bevonden zich telkens aan de opgaande zuilen van het schip. Verder is langsheen een van de werkputten een bakstenen massief aangetroffen.
Van de 59 vondstnummers zijn 40 vondstnummers uitsluitend toegewezen aan menselijke botresten. Slechts 3 vondstnummers behoren aan
aardewerkfragmenten. De overige vondstnummers (16 in totaal) werden toegekend aan fragmenten van altaren, grafstenen, andere bouwelementen of
gedenkstenen. Alle ingezamelde vondsten bevonden zich in secundaire context. Het gaat voornamelijk om vondsten die uit de 19e-eeuwse ophoging van het vloerniveau afkomstig zijn of in enkele gevallen vondsten die in de aangetroffen massieven ingemetst zaten.
De archeologische werfbegeleiding heeft alleszins bevestigd dat de ondergrond in de eerste 83 cm bestaat uit een puinrijke ophogingslaag. Het contactvlak tussen ophoging en originele grafgrond werd nergens teruggevonden of aangesneden. De enige originele in situ restanten die tot de kathedraal zelf behoren, zijn een paar fragmenten van funderingen uit de 17de en 18de eeuw, waarvan dimensies en functie onbekend blijven. In een paar werkputten konden -thans- ondergrondse delen van de opgaande zuilen waargenomen en bemonsterd worden.