In het kader van de herbestemming van de Sint-Martinuskerk van Schelderode en de werken die daarmee gepaard gingen, werd archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de buitenzijde en binnenin de kerk. De aangetroffen sporen zijn voornamelijk te linken aan het kerkhof waarbinnen het onderzoeksgebied gelegen is. In totaal werden 70 sporen aangetroffen: graven, grafkuilen en restanten van graven, de insteek van de kerkmuur, kuilen, paalkuilen en enkele natuurlijke sporen.
De aangetroffen sporen zijn voornamelijk te linken aan het kerkhof waarbinnen het onderzoeksgebied gelegen is. Het grootste sporenaantal wordt namelijk ingenomen door graven, grafkuilen en restanten van graven (50). In totaal werden 31 individuen aangetroffen, waarvan het merendeel een standaard christelijke begraving kreeg, terwijl ook enkele afwijkingen voorkwamen. Het aangetroffen aardewerk plaatst de vroegste fase van de site mogelijk al in de 10de eeuw. De aanwezigheid van antropomorfe graven stemt ook overeen met deze datering. Deze grafvormen kenden namelijk hun hoogtepunt in de 10de-11de eeuw. Deze dateringen zijn ouder dan de vroegste geschreven vermelding van de Sint-Martinuskerk in een charter uit het jaar 1108.
Dit archeologisch onderzoek toont ook het belang van een geïntegreerd aardkundig onderzoek aan. Archeologen komen vaak op plaatsen waar de bodem nooit is gekarteerd in functie van het opstellen van de bodemkaart vanwege de aanwezige bebouwing (aangeduid als OB op de bodemkaart). Hier realiseert het archeologisch onderzoek per definitie een onmiskenbare meerwaarde voor de kennis van het bodemlandschap in Vlaanderen. Alleen al om die reden is het nodig om in deze OB-gebieden ook al is de bodemingreep zeer beperkt in oppervlakte toch een referentieprofiel te documenteren volgens de hiervoor ter beschikking gestelde handleiding. In dit concrete geval heeft dit aardkundig onderzoek geleid tot een herkenning van een fase voorafgaand aan het gebruik van het terrein als cultus- en begraafplaats.