Beschrijving
De bescherming als stadsgezicht omvat het kloostergebouw van de zusters redemptoristinnen en de kloostertuin met inbegrip van de voormalige orangerie aan Visspaanstraat en kleine bouwkundige elementen. De kloosterkerk en tuinmuur aan de Visspaanstraat zijn als monument beschermd.
Waarden
Het kloostergebouw met voormalige orangerie aan Visspaanstraat en tuin met kleine bouwkundige elementen is beschermd als stadsgezicht omwille van het algemeen belang gevormd door de:
sociaal-culturele waarde
Zijnde een merkwaardig en gaaf bewaard gebleven voorbeeld van klooster met kerk van de orde van de redemptoristinnen, gebouwd in de 19de eeuwen tot op heden bewaard gebleven met de opvallend uitgestrekte tuinen, een voormalige oranjerie met intrigerende gesloten straatgevel en de hoge, blinde ommuringen.
Als zijnde een kloostercomplex met bijhorende tuinen waarvan het belang in de eerste plaats wordt bepaald door de grootte van de open ruimte in een woonomgeving met vooral kleinschalige percelering. Een tweede belang zit in het samengaan van een herkenbare tuinstructuur, een zeer waardevol patrimonium van kleinschalige bouwkundige (religieuze) elementen (kleine kapellen, calvarie, ommegang in de tuinmuur) en enkele waardevolle bomengroepen, wat de kloostertuin een unieke en zeer authentieke sfeer geven.
Als kloosterdomein waarvan de hoge muren de beslotenheid van het domein en van de zusters van de orde, die uitermate afgescheiden leefden van het burgerlijke leven, zeer sterk beklemtonen.
historische waarde
Het uitgestrekte redemptoristinnencomplex is één van de nog schaarse quasi intacte getuigen van de aanwezigheid van kloosterorden in de Brugse binnenstad, waar van oudsher verschillende klooster en abdijen zijn gevestigd maar die in de loop der tijd vaak zijn gesloopt (cf. overzichtskaart). Het complex van de redemptoristinnenorde bestaat trouwens niet alleen uit een grote kerk en aanpalend kloosterpand maar ook de oorspronkelijke open ruimte, de kloostertuinen, die voorzagen in de verschillende noden (meditatieve functie, moestuin etc.) van het slotkloosterleven zijn bewaard.
Het Brugse redemptoristinnenklooster is een uitzonderlijk gaaf voorbeeld van een kwaliteitsvol 19de-eeuws kloostercomplex dat integrerend deel uitmaakt van de historische binnenstad. Het klooster dat al snel als het ware het 'stamklooster', spiritueel centrum van de trans-Alpijnse congregatie, wordt, kwam tot stand in de vroege jaren 1840 en kon dankzij aristocratische impulsen uitgroeien tot een zeer belangrijke, internationaal gerichte vestiging. Het kloosterpand met binnenhof en tuin is opgetrokken achter een bestaande woning, die later is geïntegreerd in de straatvleugel van het klooster, en uitgebreid met een fraai kerkgebouw. Kort na deze eerste bouwfase wordt het klooster, na een schenking, uitgebreid met een groot aanpalend stuk grond waarop een bestaand pand wordt omgebouwd tot oranjerie en de tuin aangelegd als moes- en siertuin.
historische waarde
in casu architectuurhistorische waarde: Zijnde een merkwaardig en gaaf gebleven voorbeeld van een architecturaal onlosmakelijk geheel van kerk en slotklooster met tuinen en bijgebouwen binnen het bestaande weefsel van de middeleeuwse binnenstad van Brugge. Het opmerkelijke kerkgebouw blijft tot op vandaag een zeldzaam en uitzonderlijk waardevol voorbeeld van de vroege neogotiek uit de eerste helft van de 19de eeuw.
Hoewel het interieur in 1931 werd herschilderd en de kerk 1963 een nieuwe voorgevel kreeg, zijn haar essentiële kwaliteiten en belangrijkste stijl eigenschappen tot op heden bewaard gebleven namelijk haar stedenbouwkundige impact, de fascinerende ruimteschepping met hoofdzakelijk zenitale verlichting, het zeer karakteristieke gebruik van eigentijdse materialen als stucwerk en gietijzer, de waardevolle stoffering met werk van Brugse Brusselse en Doomikse kunstenaars.
De kerk, die kan beschouwd worden als één van de belangrijkste vroeg-neogotische monumenten van het land, speelde vanaf de jaren 1850 bovendien een onmiskenbare rol bij de intemationale doorbraak van de neogotiek. De vernieuwde voorgevel getuigt dan weer van de in de jaren 1960 groeiende afkeer van de neogotiek en van het afhouden van het Brugse stadsbestuur van eigentijdse ontwerpen ten voordele van de (neo-)neostijlen.
Het kloostergebouw wordt getypeerd door een voorbouw waarin de structuren van een oudere woning zijn bewaard en achteraan een pandgang met symmetrisch opgestelde ingangen naar de aanpalende ruimten en een op de pandgang geënt binnenhof. Zorgvuldige afwerking met verfijnd neogotisch schrijnwerk. Kerk en klooster zijn architecturaal op doordachte wijze verweven door de biechtruimte, de opvallende slotkapel en het afgesloten doksaal die enkel vanuit het klooster bereikbaar zijn en waar de kloosterlingen dus zonder contact met de gewone burger de misvieringen konden bijwonen.
De kloostertuinen zijn duidelijk gefaseerd tot stand gekomen en aangelegd maar vertonen niettemin in de structuur en de hiërarchie van de paden een grote eenheid. Beide tuinen zijn in noord-zuidrichting gescheiden door een oude scheidingsmuur, die teruggaat tot de situatie van circa 1830; al circa 1850 wordt het zuidelijk deel geïntegreerd bij het klooster. Het noordelijke deel van de tuin had vooral een meditatieve en recreatieve functie, terwijl de zuidelijke vooral als moestuin werd gebruikt.