Beschrijving
Deze bescherming betreft de architectenwoning van Louis Van Arenbergh, met inbegrip van achterliggende tuin (volledig perceel).
Waarden
De architectenwoning van Louis Van Arenbergh uit 1882 is beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de:
architecturale waarde
De woning is een representatief voorbeeld van de neo-Vlaamserenaissance-stijl. Vanaf het
midden van de 19de eeuw was de jonge natie België op zoek naar een eigen stijl om het
land gestalte te geven. Dit resulteerde in een divers gebruik van neostijlen die zich
positioneerden tegen de officieel gangbare Franse neoclassicistische vormentaal. De
Vlaamse renaissance werd beschouwd als een inheemse interpretatie van de Italiaanse
renaissance, aangepast aan eigentijdse noden. Even leek het er zelfs op dat men in de jaren
1870 de neo-Vlaamserenaissance-stijl tot nationale bouwstijl zou uitroepen. De stijl werd
dan ook toegepast voor openbare gebouwen met een liberale of vrijzinnige inslag zoals
gemeentehuizen en stations maar ook door de gegoede burgerij werd ze de meest
geschikte bouwvorm bevonden om uiting te geven aan het familiale leven. De concrete
vorm van deze stijl werd in de jaren 1870 onderbouwd door kunsthistorische publicaties en
de heruitgave van modelboeken van de zogezegde grondleggers van de Vlaamse
renaissance, in het bijzonder Cornelis Floris de Vriendt (1513/1514-1575) en Hans
Vredeman de Vries (1527-1607/1609). Met name in Antwerpen - niet toevallig een stad
met een rijk renaissance erfgoed- kende de stijl een grote bloei.
De woning van Louis Van Arenbergh uit 1882 is een voorbeeld van die 'Antwerpse' neo-Vlaamserenaissance-stijl met de neo-Vredemaneske voluutgevel, het middenrisaliet en de
open galerij die herinneren aan het Antwerpse stadhuis (het hoogtepunt van de 16de-eeuwse
Vlaamse renaissance), en de ondersteuning van de centrale nis (aedicula) met
hermesfiguren (die eerder barok aandoen). Daarnaast is de woning een mooie illustratie van hoe de neo-Vlaamserenaissance zich in deze periode verspreidde vanuit metropolen
zoals Brussel en Antwerpen naar provinciesteden zoals Leuven. Voor Leuven is het een
zeldzaam en gaaf bewaard voorbeeld van uitgewerkte neo-VIaamserenaissance-stijl, die ook
de vormgeving van andere gebouwen in die stad heeft beïnvloed, zoals de woningen aan de
Diestsevest 109-113 uit 1881-1883.
Een belangrijk aandachtspunt bij de neo-Vlaamserenaissance-stijl uit die periode was het
materiaalgebruik, wat moet gezien worden als een promotie voor de Belgische industrie,
bouwnijverheid en kunstproductie. Ook de woning Van Arenbergh wordt gekenmerkt door
materiaalpolychromie. In de voorgevel wordt gebruik gemaakt van rode en sporadisch
gesinterde baksteen, blauwe hardsteen, witte natuursteen, houten balusters en dito
kroonlijst. In het interieur overheerst in het 'salon royal' het oorspronkelijk donkere, rijkelijk
gesculpteerde eikenhout met verwerking van gekleurde glas-in-loodpanelen en bronzen
reliëfs in deuren en schouwbalken. Ook het veelvuldig gebruik van lokale marmersoorten in
allerlei kleuren voor de vloeren, basementen en schouwmantels is indrukwekkend. Enkel de
zuilen in de inkomhal en die op het eerste bordes sluiten niet aan bij dit idee van eerlijk
materiaalgebruik. Deze waren oorspronkelijk beschilderd met marmerimitatie.
Van Louis Van Arenbergh zijn er tot op heden slechts een viertal realisaties in neo-Vlaamserenaissance-stijl gekend. In het begin van de jaren 1870 vertoonden de
gemeentehuizen van Erps-Kwerps (1872) en Kortenberg (1874) reeds een eerste
voorzichtig gebruik van de Vlaamse renaissancevormentaal, hoofdzakelijk in de
materiaalpolychromie. Al snel volgde in 1876 de bouw van een riante villa in Zoutleeuw
voor vrederechter, en later procureur des konings, Lambert de Corswarem in een
uitgesproken pittoreske neo-Vlaamserenaissance-stijl met tudorelementen. Deze woning
heeft echter nog een neo-Lodewijk XV geïnspireerd interieur. Van Arenberghs eigen woning
daarentegen, is opgevat als een totaalconcept in een luxueuze neo-Vlaamserenaissance-stijl
en vormt een synthese van deze stijl en een hoogtepunt van zijn carrière.
Daarnaast is de woning illustratief voor de veelzijdigheid en het bedreven vakmanschap van
deze eclectische architect die - zoals zijn oeuvrelijst aantoont - zich thuis voelde in elke
neostijl (niet alleen neo-Vlaamserenaissance-stijl maar ook neoclassicisme, eclecticisme,
neogotiek en zelfs neoromaans). De context van de Blijde-Inkomststraat en in het bijzonder
de confrontatie van deze neo-Vlaamserenaissance woning met Louis Van Arenbergh zijn
neoclassicistische woning uit 1870, enkele tientallen meters verderop, maakt de eclectische architectuurpraktijk uit het laatste kwart van de 19de eeuw in één oogopslag zichtbaar.
Louis Van Arenbergh realiseerde bovendien heel wat private woningen in de omgeving van
het station van Leuven, waarvan het merendeel vernield werd tijdens de Eerste
Wereldoorlog, waardoor deze woning een zeldzame getuige is van zijn stedelijke private
architectuur.
artistieke waarde
Daar waar het oeuvre van Louis Van Arenbergh eerder eclectisch is, vatte hij zijn neo-Vlaamserenaissance woning op als een stilistisch totaalkunstwerk, zowel qua interieur als
exterieur, wat het gebouw een hoge ensemblewaarde verleent. Kenmerken zijn een speelse
volumewerking met erkers, loggia's, trap- en topgevels, een gevarieerd, duurzaam en
polychroom materiaalgebruik, een veelvuldige detaillering en een pittoreske esthetiek,
gebaseerd op de stijlen van Hans Vredeman de Vries en Cornelis Floris de Vriendt.
Binnen dat homogene stilistisch totaalconcept was er ruimte voor variatie (eenheid in
diversiteit). Zo zijn alle marmeren schouwmantels uitgewerkt in een andere vormgeving,
techniek en kleur, rekening houdend met het belang van de ruimte. Verder wordt het
interieur gekenmerkt door gedetailleerd stucwerk, parket- en plankenvloeren, keramische
vloer- en haardtegels, gebrandschilderde glas-in-loodvenster, marmerschilderingen en
sierlijk smeedwerk voor hang- en sluitwerk. Geheel volgens het toenmalige decorum, neemt
de decoratieve afwerking af per etage. Vervolgens zijn alle kamers aan straatzijde rijker
uitgewerkt dan deze aan de tuinzijde en de kamers aan de oostzijde rijker dan deze aan de
westzijde.
Het vervaardigen van glasramen, smeedwerk, beeldhouwwerk, stucwerk en andere
decoratieve elementen werd toevertrouwd aan bekwame kunstenaars en ambachtslui, wat ook wordt aangetoond door de gesigneerde glas-in-loodvensters (Antwerpse glazenier T. Struijs en C.W.).
historische waarde
De woning is een getuige van het bekende Leuvense architectengeslacht Van Arenbergh,
dat gevormd werd door Alexander (1799-1877), diens zoon Louis Alexandre Félix (1834-
1888), de ontwerper en opdrachtgever van deze woning, en de kleinzonen Augustin (1870-
1937) en Louis (1868-sterfdatum onbekend). Louis Alexandre, die door zijn vader werd
opgeleid, werkte eerst met hem samen en volgde hem nadien op als provinciaal architect
van het arrondissement Leuven en als leraar Bouwkunde aan de academie van Leuven. Hij
woonde sinds 1882 in het huis aan de Blijde-Inkomststraat 24 in Leuven, waar hij ook
overleed op 10 april 1888. Zijn twee zonen Louis en Augustin woonden eveneens in dit huis,
Augustin tot 1905. Die laatste werkte professioneel samen met zijn broer en trad eind 19de
eeuw ook op als provinciaal architect. Dat de woning aan de overzijde van de straat in 1893
ontworpen werd door Augustin verhoogt deze historische waarde (contextwaarde), evenals
de nabijheid van de eerste architectenwoning van Louis Alexandre Van Arenbergh aan de
Blijde-Inkomststraat 11 (1870).
De figuur van de provinciaal architect was uiterst invloedrijk in de 19de eeuw aangezien hij
niet alleen optrad als een controlerende instantie maar ook als ontwerper. Bovendien
opereerden deze overheidsarchitecten vaak op het snijvlak van publiek en privaat, met een
bloeiende privépraktijk. Zo waren provinciale architecten als ontwerper niet alleen
verantwoordelijk voor provinciale gebouwen zoals rijkswachtkazernes maar ook voor
beeldbepalende gebouwen in kleinere gemeentes (zonder stadsarchitect) zoals scholen,
gemeentehuizen, pastorieën en parochiekerken. Daarnaast ontwierp Van Arenbergh ook
heel wat private herenhuizen en villa's.
culturele waarde
De architectenwoning, of het huis dat de architect voor zichzelf bouwt, wordt niet zelden
omschreven als een 'visitekaartje', een 'modelproject' of een 'gebouwd· manifest'. In de
architectenwoning treedt de architect zelf op als bouwheer, om zonder compromissen zijn
persoonlijke ideeën in realiteit om te zetten. Binnen de typologische geschiedenis van het
wonen, tekent het begrip 'architectenwoning' zich pas vanaf de latere 18de eeuw geleidelijk
af. De opkomst en de vermenigvuldiging van het burgerlijke woonhuis, het stijleclecticisme
en de ontwikkeling van het bouwbedrijf, bieden de architect in de latere 19de eeuw de
mogelijkheid zijn nieuw verworven status als succesvol kunstenaar en welgesteld burger te
demonstreren met een woning als staal van eigen kunnen. Toch zijn in Vlaanderen slechts
weinig voorbeelden uit die periode gekend. Het aantal beschermde architectenwoningen in
neo-Vlaamserenaissance-stijl is beperkt en de reeds beschermde architectenwoningen in
Vlaams-Brabant situeren zich hoofdzakelijk in de 20ste eeuw.
De woning van Louis Van Arenbergh uit 1882 met de verzorgde, luxueuze uitstraling van
zowel de straatgevel als het interieur, heeft bovendien een grote symbolische betekenis als
leefomgeving van de architect. Typisch is het gebruik van architectenattributen in de gevel,
zoals de passer, om het beroep van de bewoner te veruitwendigen. De keuze voor de neo-Vlaamserenaissance-stijl met zijn rijke ambachtelijke en artistieke afwerking, kan
waarschijnlijk gelezen worden als een poging van de opdrachtgever-ontwerper om het
artistieke karakter van het beroep te benadrukken in plaats van het ambtelijke karakter van
zijn functie als provinciaal architect.