is aangeduid als beschermd monument Koninklijk Paleis
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Koninklijk Paleis
Deze vaststelling is geldig sinds
Herenhuis in rococostijl, in 1745-1760 , naar een ontwerp door Jan Pieter van Baurscheit de Jonge. In gebruik als Koninklijk Paleis sinds de aankoop door keizer Napoleon in 1811 tot 1969, vervolgens Internationaal Cultureel Centrum tot 1998. Gerestaureerd in 2001-2010.
Het perceel op de hoek van Meir en Wapper werd oorspronkelijk ingenomen door vier huizen. Twee ervan, “De Korenblomme” en “Den Keirskorff” waren reeds in 1611 verenigd tot een luxueuze woning, die vanaf 1636 werd bewoond door de koopmansfamilie Van Colen. Deze verkocht het herenhuis in 1722 aan Gisbert Frans van Susteren (Amsterdam, 1692-1723), echtgenoot van Helena Maria Roose (Antwerpen, 1693-1727), die het met hun drie kinderen betrokken. Het derde huis, “De Drij Caukens”, werd in 1727 gekocht door de voogden van de drie minderjarige kinderen. De oudste zoon Joan Alexander van Susteren, erfde na het overlijden van zijn grootvader Melchior van Susteren en zijn jongere broer Melchior-Jozef beide in 1740, en zijn zus Theresia Maria in 1742, nagenoeg het volledige familiefortuin, samen met de titel heer van ’s-Gravenwezel. Nadat hij in 1744 ook het hoekhuis met de Wapper had gekocht, gaf hij aan Jan Pieter van Baurscheit de Jonge opdracht tot de bouw van de "vorstelycke" patriciërswoning. Deze bouwmeester voerde vermoedelijk al sinds de aankoop in 1728 verbouwingen uit aan het kasteel van ’s-Gravenwezel, in opdracht van grootvader Melchior van Susteren. Het ontwerp kwam tot stand in 1745-1746, de bouw ging eveneens in 1745 van start, kwam na voltooiing van de voorgevel in 1748 tussen 1750 en 1756 haast tot stilstand wegens het onder curatele plaatsen van de bouwheer, en werd vervolgens hervat tot omstreeks 1760. Na het overlijden van Joan Alexander van Susteren en de verkoop van het hotel in 1764, beëindigde Van Baurscheit de inrichting van het interieur in opdracht van de nieuwe eigenaar Jean Baptiste Augustin Joseph de Fraula (Antwerpen, 1740-Brussel, 1798).
In 1777 kwam het hotel in het bezit van graaf Roose de Baisy, baron van Bouchout, die het koetshuis liet optrekken. Toenmalig eigenaar gravin douairière Charles de Brouchoven de Bergeyck verkocht de woning in 1811 aan het keizerlijke kroondomein als stadspaleis voor keizer Napoleon, die herinrichtingswerken liet uitvoeren in het interieur. Het Koninklijk Paleis werd bij de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de officiële verblijfplaats in Antwerpen van Willem I. Uit deze periode dateert onder meer de door Mathieu-Ignace Van Bree ontworpen Zaal der 17 Provinciën. Vanaf 1830 hoorde het paleis bij de kroondomeinen van het Belgisch koningshuis. Leopold II liet de binnenplaats afsluiten met een galerij, een nieuw smeedijzeren hek en trapleuning aanbrengen, en ter gelegenheid van 75 jaar Belgische onafhankelijkheid in 1905 de Spiegelzaal inrichten door de Brusselse architect Octave Flanneau. Koning Boudewijn droeg zijn Antwerpse residentie op 19 december 1969 over aan het ministerie van Nederlandse Cultuur. Van 1970 tot 1998 huisvestte het Koninklijke Paleis het Internationaal Cultureel Centrum (I.C.C.), een ontmoetingscentrum voor hedendaagse kunst, en later van 1993 tot 2006 het Filmmuseum. Overgedragen aan Erfgoed Vlaanderen, het huidige Herita, onderging het Koninklijk Paleis tussen 2001 en 2010 een grondige restauratie, met museale herinrichting en meubilering van het interieur op de eerste verdieping, en herbestemming tot horeca- en handelsfuncties van het gelijkvloers en het koetshuis.
Gebouwd voor grootse ontvangsten, omvat het vorstelijke rococopaleis drie vleugels van twee bouwlagen onder zadeldaken, gegroepeerd rondom de binnenplaats. Het gebouw dat als meesterwerk van Jan Pieter van Baurscheit de Jonge geldt, onderscheidt zich voornamelijk door zijn uitzonderlijk verfijnde en eerder ongewoon geordonneerd gevelfront aan de Meir. Opgetrokken uit Bertheimersteen van Duitse oorsprong, wordt de volkomen symmetrische opstand voornamelijk gemarkeerd door de centrale poorttravee, opgevat als een rondboogvormig middenrisaliet, onder een attiek met sierlijk kuifstuk. De architectuur verraadt de invloed van de classicerende barok uit de Noordelijke Nederlanden, waar Van Baurscheit aan het begin van zijn loopbaan enkele belangrijke gebouwen ontwierp, onder meer in samenwerking met de bekende architect-decorateur Daniël Marot, zoals het Huis Huguetan uit 1736 in Den Haag.
Twee gevelontwerpen zijn bewaard (Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet), beide met een strikt symmetrische ordonnantie, echter met een verschillende bekroning van de centrale poorttravee: enerzijds een eerder streng classicistisch en Frans geïnspireerd driehoekig fronton en anderzijds een zwierig kuifstuk zoals in Holland veeleer gebruikelijk. Deze laatste meer barokke oplossing werd voor uitvoering verkozen. De aristocratische voorname lijstgevel met een gevelbreedte van negen traveeën, omvat twee bouwlagen en een mezzanine. Streng classicistisch en evenwichtig geordonneerd, verrijkt met een sierlijke rococo-vormentaal, wordt de compositie voornamelijk geritmeerd door het centrale risaliet van drie traveeën, en door de licht vooruitspringende hoektraveeën. De opbouw berust op de kolossale orde van de vlakke, maar monumentaal ogende, composiete pilasters, waarop het sterk horizontaliserende hoofdgestel rust, dat is uitgewerkt als een fraaie mezzanino met oeils-de-boeuf in een sierlijke rococo-omlijsting, bekroond door een attiek met postamenten. In de astravee wordt de begane grond gemarkeerd door een brede rondbogige koetspoort, gevat in een spiegelboogvormige, kwarthol geprofileerde omlijsting met een mascaroncartouche als sluitsteen, geflankeerd door twee vrijstaande, composiete zuilen. Hierop rusten het balkon met smeedijzeren rocaillehek, en de spiegelbogige balkondeur in een geriemde omlijsting met sluitsteen, bekroond door een entablement met consoles en rocaillefronton. Het geheel is gevat in een verdiepte rondboognis met brede, kwarthol geprofileerde en bewerkte omlijsting met beglaasd bovenlicht en voluutsleutel, die de kroonlijst doorbreekt, en in de bewaarde gevelontwerpen wordt bekroond door liggende sculpturen. Het verticale streven wordt verder benadrukt door de hoger opgetrokken attiek met composiete pilastergeleding, en het markante kuifstuk, samengesteld uit sierlijke voluten, vlechtwerk, guirlandes, schelpmotieven en putti rond een centraal, vandaag blind wapenschild. Voorts beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van steekboogvensters in fijn geprofileerde omlijstingen met plastisch uitgewerkte sleutels en casement op de borstwering. Beide hoekrisalieten zijn iets drukker uitgewerkt met deurvensters voorzien van een smeedijzeren rocaillehek op de eerste verdieping, en als bekroning van de attiek een kuifstuk met schelpornament en siervaas. Een klassiek hoofdgestel vormt de gevelbeëindiging, samengesteld uit de gelede architraaf, de mezzanine met omlijste ovale openingen, en de breed geprofileerde, gekorniste kroonlijst, die omloopt over het middenrisaliet. Hierop rust de attiekbalustrade die het midden- en de zijrisalieten verbindt, en waarvan de centrale postamenten bekroond worden door puttigroepen toegeschreven aan de beeldhouwer Jozef Gillis. Fraaie houten vleugeldeur met rozetten in de casementen, een bewerkte makelaar, en een gekroond medaillon tussen gevleugelde vrouwenfiguren en een leeuw in de waaier; smeedijzeren lantaarns aan weerszij van de poort, en hekken doorlopend over de zijflanken op de begane grond.
De zijgevel aan de Wapper, gedeeltelijk van Bentheimersteen en verder opgetrokken uit bepleisterde en beschilderde bak- en zandsteenbouw, heeft een gelijkende, doch sterk vereenvoudigde ordonnantie, met beluikte, getoogde vensters of blindnissen en ovale oculi in de fries. De eveneens bepleisterde en beschilderde gevels van vijf bij vier traveeën rond de binnenplaats en de acht traveeën brede tuingevel, vertonen een gelijkende ordonnantie met doorlopende kordons, getoogde keldermonden beluikte vensters met kwarthol geprofileerde dagkanten en houten dakkapellen met voluten sluitsteen en gebogen waterlijst op gestrekte uiteinden. In de achtergevel van het hoofdgebouw ligt de klemtoon op het hoger opgetrokken, door pilasters gemarkeerde midddenrisaliet, met op de begane grond een hardstenen Serliana op vrijstaande zuilen, en erboven een rondboogopening met sluitsteen. Hierin werd in 1905 een halfronde beglaasde bow-window met ingesnoerde basis en koepeldak aangebracht. De attiek met omlijst spiegelboogvenster, wordt bekroond door een driehoekig fronton onder een mansardedak met belvedère. In de zuidvleugel flankeren twee halfronde hoekrisalieten met segmentvormige bekroning de centrale spiegelboogarcade met getoogde bovenvensters. Het classicistische koetshuis met U-vormige plattegrond achteraan in de tuin, met bepleisterde lijstgevels vertoont in de middenpartij drie rondbogen en een breed driehoekig fronton; bewaarde stallenindeling.
Monumentale trapzaal met leuning in rocaille; in een nis witmarmeren beeld, "het moederschap", getekend "Godecharle F. 1795". Beide salons op de benedenverdieping in de rechtervleugel aan de Meirzijde vertonen nog het originele uitzicht, waarschijnlijk ontworpen door Van Baurscheit. In het eerste, bewaarde lambrisering en plafond, met rood marmeren schouw in rococostijl; aan de wand doeken met bijbeltaferelen voorstellend de Geschiedenis van Jozef waarschijnlijk door Balthazar Beschey (1708-1786). In het tweede het vervolg van de wanddoeken en grisailles door Marten Jozef Geeraerts (1703-1791). Het linker salon aan de Meirzijde werd eveneens door Van Baurscheit ontworpen met een rijke rococo-lambrisering. Het hierachter liggende vertrek, oorspronkelijk als eetkamer ontworpen, vertoont eveneens een originele lambrisering. Op de bovenverdieping volgen nog enkele salons elkaar op. Aan de rechterzijde eerst het zogenaamd "blauwe salon", voornamelijk ingericht door Napoleon en Willem I in laat-empirestijl en vervolgens de "Zaal der 17 Provinciën" (1829-1830), naar ontwerp van Mathieu-Ignace Van Bree. Deze laatste heeft een prachtige versiering van het plafond met de wapenschilden van elke provincie, en op de wanden bas-reliëfs met de geschiedenis van onze gewesten. In de aanpalende zijvleugel twee opeenvolgende salons, de fumoir in empirestijl en de eetzaal, door Napoleon ingericht met een tapijt uit de savonnerie, daterend begin de 19de eeuw. Hierachter de slaapkamer van de keizer (1812-1814) met bewaarde parketvloer. De linker zijvleugel is in 1905 ingericht als feestzaal, "de spiegelzaal", naar ontwerp van Octave Flanneau, met een hoog, gedrukt gewelf, geheel in Empirestijl; hierachter een kleine ontvangstkamer uit de Napoleontische periode.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Meir
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Koninklijk Paleis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/5539 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.